Terrein, bedekt met kruiden, struiken en bomen, waarin bomen aspectbepalend zijn en die samen een levensgemeenschap vormen. Daartoe rekent men ook alle organismen, die in de bosbodem en op, in, of onder de kruiden, struiken en bomen leven.
Men duidt een bos gewoonlijk aan met de meest erin voorkomende boomsoort: beukenbos, dennenbos, eikenbos. De ontwikkeling naar een volgroeide boslevensgemeenschap duurt eeuwen; dergelijke bossen zijn zeer gevarieerd, met talloze soorten planten en bomen en struiken van alle leeftijden. Veel boomsoorten worden met gemak ouder dan honderd jaar; de mammouthbomen in de Sierra Nevada in het westen van Amerika bereiken leeftijden van 3000-4000 jaar. Dergelijke bossen vertegenwoordigen een onschatbare ecologische waarde. In Europa ontbreken zulke oude bossen, wel zijn er gebieden waarop sinds mensenheugenis bos heeft gestaan. De na ontginning en begrazing overgebleven restanten van het Drentse oerbos verdwenen op grote schaal vanaf de 15e eeuw door kap en verkoop van het hout voor o.a. scheeps- en bruggenbouw. In de periode 1825-1850 leverden boerschappen of de buitenburen van o.a. Amen, Eelde, Gieten en Lieveren tienduizenden bomen voor de openbare houtverkopingen.
De bossen in Nederland zijn betrekkelijk jong en altijd aangelegd. Een van de oudste bosgebieden Drenthe, het Norgerholt, draagt weliswaar al bijna 1000 jaar een bosbegroeiing, maar de oudste eikenbomen daar werden omstreeks 1850 geplant. Het plantverband is anno 2003 nog herkenbaar. Andere oude bosrestanten liggen bij Mantinge en bij Hoogeveen (het zeer bescheiden Kinholt). Delen, soms zeer kleine, van het Asserbos en de bossen bij Lieveren zijn eveneens oud. Veel van de bossen in Drenthe zijn van recenter datum, aangeplant tussen 1910-1940 op voormalige heidegrond, vaak in de werkverschaffing. Van een goed ontwikkelde bosbodem met daarbij behorend bodemleven is daar nauwelijks sprake, in tegenstelling tot het rijke bodemleven onder het Norgerholt.
Een bos doorloopt na aanplant een aantal ontwikkelingsfasen: jeugd-, optimaal-, ouderdoms- en vervalfase, elk met zijn eigen kenmerken. De optimaal- en ouderdomsfase van een eiken- en beukenbos bestrijken wel een periode van zo'n honderd jaar. Vooral in de jonge fase oogt het bos niet aantrekkelijk, misprijzend spreekt men dan van 'dennenakkers'. Maar het doorlopen van die fasen is een natuurlijk proces, dat niet versneld kan worden. Het gezegde: 'boom groot, planter dood' is maar al te waar. Veel van de Drentse bossen verkeren nu in de optimaalfase, waarin het bos behoorlijk stabiel, de diktegroei het grootst en het kronendak vrijwel gesloten is. In deze en in de ouderdomsfase kunnen de bossen goed aan hun verschillende functies voldoen zoals leefomgeving zijn voor veel planten en dieren (van de 3500 soorten paddenstoelen in Nederland zijn er 2500 gebonden aan bosmilieus, voor ca. 400 van 1475 soorten hogere planten geldt hetzelfde), het landschap vormgeven, recreatiemogelijkheden bieden en produceren van hout. Bossen zijn bovendien van groot belang voor ons woon- en leefklimaat, het waterbeheer en de vastlegging van koolzuurgassen (CO2).
Drenthe heeft 28.123 ha bos, dat is 10,6% van oppervlakte van de provincie. Daarmee beschikt elke inwoner over 628 m2 bos, drie keer zoveel als waarover de Nederlander gemiddeld kan beschikken (CBS, 1997). Het aandeel loofbos bedraagt 63 %, naaldbos 37 %. Verdeling over de categorieën eigenaren in Drenthe in percentages: Provincie Natuurmonumenten 3,3 Het Drentse Landschap 5,9 Gemeenten 6,7 Particulieren / Stichtingen 14,4 Staatsbosbeheer 68,6 Sinds 1995 heeft een snelle uitbreiding plaatsgevonden van het bosareaal met ruim 1500 ha. De rijksstimuleringsregeling Bos op landbouwgronden bleek vooral in Drenthe succesvol. Zo ontstonden nieuwe landgoederen. Mede daardoor steeg het areaal bos naar 32145 ha in 2001.