Lat.: Laridae
Verzamelnaam voor bekende, vaak in de buurt van mensen verblijvende vogelsoorten.
Vooral buiten het broedseizoen zijn sommige soorten algemeen in het binnenland. In de jaren '70 broedden er meer dan 20.000 Kokmeeuwen (Larus ridibundus) in Drenthe, in de jaren '90 is dit aantal onder de 5000 paar gezakt. Ook het aantal kolonies is fors gedaald. Er wordt gebroed in vennen in bos of heide. Grote kolonies vinden we op vloeivelden, bijv. in het Fochteloërveen of bij Nieuw-Buinen.
Voedsel wordt gezocht in gras- en bouwland. De oorzaak van de achteruitgang moet vooral daar gezocht worden vanwege de intensivering van het grondgebruik. Diverse soorten meeuwen vertonen voedseltrek naar de vuilstort van de VAM. Deze stort oefent een grote aantrekkingskracht uit op soorten als Zilvermeeuw en Kleine Mantelmeeuw. De vogels pendelen op en neer vanuit het waddengebied en vliegen dagelijks tientallen kilometers. Het gaat om vele duizenden exemplaren. Tegenwoordig wordt het afval meer gescheiden en afgedekt en zijn de aantallen lager dan in de jaren '70, toen het om tienduizenden meeuwen ging. De laatste jaren zien we een toename van de Kleine Mantelmeeuw, een trend die overeenkomt met de populatieontwikkeling in het Waddengebied.
Meeuwen zijn sociale dieren en hebben gemeenschappelijke slaap- en rustplaatsen; vaak zijn deze op zandwinplassen gelegen, bijv. bij Beilen en Hoogeveen. De Stormmeeuw komt in de winter op grasland voor in Drenthe. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse populatie verblijft in Drenthe, in zachte tot normale winters 20.000-35.000 exemplaren.