Begrip

Drentse Plantennamen

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

J. Tissing

Volksnamen voor planten in de streektaal.

Omdat het Drents meerdere varianten kent (zie: Dialecten), verschillen de volksnamen vaak per regio. In het navolgende wordt de streeknaam besproken van een beperkt aantal over het algemeen bekende en door de mens gebruikte soorten.

Bij het bepalen van de Nederlandse namen heeft men zich gebaseerd op de volksnamen. Hierbij heeft men niet altijd de meest voorkomende volksnaam gekozen. Zo is de Calystegia sepium in het Nederlands haagwinde geworden, terwijl de ook in Drenthe gebruikte naam pispot veel meer voorkomt als volksnaam. Waarschijnlijk heeft men de eerste naam meer 'esthetisch verantwoord' gevonden. Niet alle planten hebben namen in de streektaal. Van een aantal is misschien de dialectnaam niet meer bekend, maar men kan zich ook voorstellen dat onopvallende planten geen naam kregen. De bovengenoemde haagwinde heet in Drenthe: hempie, pispot, pispotten, pispotties en renken. Bij de naamgeving heeft de kleur van de bloem (eerste vier namen) en de groeiwijze (het ranken en winden) een rol gespeeld.

De plantengroep, die zich om andere planten slingert wordt aangeduid met de verzamelnaam wiendsel of windsel. De Drentse namen wörgholt voor de klimop (Hedera helix) en windelwee voor de wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) wijzen ook op deze eigenschap.

De wilde kamperfoelie heet in het Drents ook melkzoeger, hunnigzoegerties, papezoeger (pape = tepel) en zoegnap. De kinderen zogen de zoete nectar uit de kamperfoeliebloemen. Hetzelfde gebeurde bij de bloemen van de witte dovenetel, vandaar de volksnaam zoeger. De naam hunnigzoegerties heeft ook met smaak te maken.

Andere Drentse namen die afgeleid zijn van de smaak of de reuk zijn zoerblad, zoerling en zoerstang voor de veldzuring (Rumex acetosa); kreuze (kreus = zuursmakend), kroze en moskreuze voor de kleine veenbes (Oxycoccus palustris); bekketrekkers en trekkebekken voor de sleedoorn (Prunus spinosa); pietereuliebloem voor het duizendblad (Achillea mille-folium); stinkblad voor het boerenwormkruid (Tanacetum vulgare); bitterholt en hondemiegersholt voor bitterzoet (Solanum dulcamara). Het perzikkruid (Polygonum persicaria) wordt bitterling en bitterplant genoemd. De wilde gagel (Myrica gale) heeft een sterke geur. De blaadjes van deze plant werden vroeger tussen het linnengoed in het kabinet gelegd. Aan dit gebruik dankt de gagel de Drentse namen vlooienbossien en vlooienkruud. Van de takken van de wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia) maakte men in het voorjaar fluitjes. Dit leverde de boom de naam fluitiesboom op. Je kon deze fluitjes alleen maken wanneer in het voorjaar de sapstroom in de boom volop op gang was. Wellicht dat daarom de lijsterbes ook sapsiep of apsapsiep genoemd wordt. Tijdens het maken van de fluit werd bij het loskloppen van de bast het volgende liedje (Zuidwest-drentse versie) gezongen: Apsapsiepien, wanneer bin ie riepien Ankomen meitied, as de veugels eier legt Dan gien eier, dan mar doppen Gooit 'r dólde wieven mit tegen de koppen Bloen, bloen varkentien, gaot er mit hen markentien Gaot er mit hen Engelaand, Engelaand stiet ien de braand En wil der nou de huppe nog niet of Snied hum dan de kop mar of.

De trossen bessen van de lijsterbes werden vroeger gebruikt bij de lijstervangst. Hier is de naam liesterkrallenboom van afgeleid.

Sommige planten spelen in de volksgeneeskunde een rol. Zo wordt de stinkende gouwe (Chelidonium majus) in het Drents ogenklaor genoemd, omdat deze plant tegen oogziekten werd aangewend. De hondsdraf (Glechoma hederacea) heet oerkenblad of oelkeblad. Een oerk of oelk is een aardgeest die helpt bij genezing. De pioenroos (Paeonia officinalis) heet in Drenthe knelisroze. Sint Cornelis is de beschermheilige tegen zenuwziekten. De wortel van de tormentil (Potentilla erecta) werd gebruikt als middel om diarree te bestrijden, vandaar de volksnaam schijtwortel. De bloedzuiverende werking van de boven al eerder genoemde veldzuring heeft deze plant de naam zuvelink bezorgd. De vuilboom (Rhamnus frangula) heet, naast voelbeie, zwieneholt. Takken van deze boom werden aan de varkens gevoerd bij 'plaog', een soort vallende ziekte.

De tijd van bloei speelt soms een rol bij de naamgeving. Zo heet het sneeuwklokje (Galanthus nivalis) naast naokende wiefies ook wel winterliedertie. De wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus) kreeg de namen meertbloem, meertbluier en paosbloem, maar ook tieloos of tieloze (buiten de normale tijd bloeiend). De gele lis (Iris pseudacoris) en de brem (Cytisus scoparius) heten beide pinksterbloem. Let op: de brem wordt in het Drents ook braom genoemd, terwijl een braamstruik (Rubus fruticosus) brummelbos heet! Het madeliefje (Bellis perennis), dat het hele jaar bloeit noemt men meibloempien of brinkebloempie. Door de bijzondere vorm van salomonszegel (Polygonatum multiflorum) kennen we in Drenthe de namen mot-met biggen en motte-mit-keunen. [J. Tissing]

Literatuur

  • Lit.: H. Brok, Van vergeet-me-nietje tot gebroken hartje. Over de herkomst van bloem- en plantnamen in de Nederlandse taal. ('s-Gravenhage 1993)
  • Werkgroep Florakartering Drenthe, Atlas van de Drentse Flora (Haarlem 1999).