1. Langgerekt streekdorp ten zuiden van Hoogeveen, gelegen in de gemeenten De Wolden (tot 1998 Zuidwolde) en Hoogeveen, eertijds alléén in Hoogeveen (J. Kuyper 1867; HAD 1900).
De plaats is ontstaan, kort na het graven van het Zuidwoldiger of Sloodsche Opgaande vanuit Hoogeveen en na de oprichting van de Zuidwoldiger Compagnie, omstreeks 1654. De naam Alteveer werd voor het eerst gebruikt in 1656 en betekent: 'al te ver', gezien vanuit Echten en vanuit de toen nog zeer jonge ontginning Echtens Hoogeveen.
In 1827 bezat het dorp een school die door kinderen uit Alteveer en Kerkenveld werd bezocht. In 1915 kwam er een gereformeerde kerk tot stand; in 1974, na een grondige renovatie, kreeg de glazenier J. van der Broek opdracht om in de ramen van de kerk afbeeldingen te monteren. Het werden bijbelse afbeeldingen van zondvloed en redding.
Schimpnamen voor de inwoners: Melkzoegers en Melkzoepers.
2. Buurtschap in de gemeente Noordenveld (tot 1998 Roden) ten zuiden van Roden en het Mensingebosch, met verspreide bewoning.
Vanaf 1830 vestigden zich hier geleidelijk aan mensen als keuterboeren in keten, die later door stenen huizen werden vervangen. Hierdoor ontstond in dit overgangsgebied tussen de heidevelden en de groengronden van het Lieversche Diep een landschap met houtwallen, die aansluiten op de strubben (hakhoutbosjes) langs het diep.
Alteveer betekent: al te ver (vanuit Roden bezien); vgl. Altena.
Schimpnamen van de bewoners: Piepedoppen, afkomstig uit de tijd van de eekschillers, die van hun opdrachtgever in het bos niet mochten roken wegens brandgevaar. Hun bosbaas Egbert Willems zorgde voor een dop op de pijp, zodat geen vuur kon ontsnappen.