Hof of huisweide met appel- en andere vruchtbomen, grenzend aan het erf van de boerderij of woning van notabelen als de dokter en de dominee. In Drenthe ook wel aangeduid als appelgoorn of appelbommerd en, ter onderscheiding van de commerciële fruitbedrijven, als 'boerenboom-gaard(je)'.
De appelhof bestaat uit een aantal appelbomen die zoete en zure, losse en duurzame appels leveren. Daarnaast bevinden zich een of enkele hoge perenbomen in de hof en een meestal wijd vertakte walnoot. In de hof of verspreid over het erf vinden we nog enkele pruimenbomen, meestal Effies of Kroosjespruimen, een mispel en een kweepeer. Uit onderzoek van de medio 1989 opgerichte Noordelijke Pomologische Vereniging blijkt dat het aantal oude rassen en variëteiten groot is geweest. Bekend zijn de Zoete Kroon die een late hand- of moesappel levert en de Paradijsappel, op de Hondsrug Pandiezen genoemd. Van het Honingzoetje, de Keesappel en de Smerige Venne zijn alleen de streeknamen bekend. Voorts vond men oude bomen van de Jutte- of Jatpeer, een handpeertje dat vroeger wel werd gedroogd, van de Winterjan, een stoofpeer, en van de Noordhollandse Suikerpeer die in Drenthe Koningspeer wordt genoemd.