(Engelum 1774 - Assen 1844) Predikant in de oude Abdijkerk aan de Brink te Assen van 1809 tot zijn overlijden in 1844. Lid van diverse wetenschappelijke instellingen en als schoolopziener nauw betrokken bij het onderwijs in Drenthe.
Stamt uit een oud Drents predikantengeslacht, studeerde en promoveerde aan de Hogeschool te Franeker was eredoctor te Harderwijk. Werd beroepen te Minnertsga, Schildwolde, Waardenburg en Neerijnen. In 1809 werd hij predikant te Assen; daar bleef hij tot aan zijn overlijden wonen en werken. Tijdens zijn predikantschap groeide de hervormde gemeente van Assen, waardoor de bouw van een tweede kerk - de Jozefkerk - noodzakelijk werd. Ook werd er een tweede predikant benoemd: in 1835 was dat J.H. Holwerda, in 1837 N.H. Tatum Zubli. Behalve predikant was Benthem Reddingius jarenlang schoolopziener; ook was hij lid van het Oudheidkundig Genootschap van Drenthe en van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Hij had belangstelling voor het dialect: samen met zijn collega-schoolopzieners Cornelis Pothoff en P. Hofstede Crull publiceerde hij in de Drentsche Volksalmanakken voor 1839 en 1840 een 'Verzameling van woorden en spreekwijzen, welke in Drenthe gebezigd worden.'
Benthem Reddingius wilde het geloof 'populariseren'; daartoe verschenen tientallen boeken van zijn hand. Zijn stichtelijke werken dragen dikwijls een titel die literair aandoet. Hij is vooral bekend geworden door zijn verzet tegen de Afscheiding in Drenthe, waardoor hij ten onrechte een negatief imago heeft gekregen. In 1832 nam hij het initiatief tot een financiële actie voor de bouw van een synagoge voor de joodse gemeente. Persoonlijk ging hij langs de huizen om te collecteren. Hij was scriba van het provinciaal kerkbestuur in Drenthe en lid van de nationale commissie die de herziening van het Algemeen Reglement van 1816 heeft voorbereid. In de bewustwording en in de voortgang van het vrijzinnige denken in Assen en in Drenthe vervulde hij een voortrekkersrol.