(Wolvega 1692 - Gieten 1756)
Predikant, achtereenvolgens te Scherpenzeel, Niekerk, Faan (1722), Oosterhesselen (1735) en Gieten (1739 tot zijn overlijden). Hij viel sterk op door zijn felle oranjegezindheid en was een niets ontziende jager op homofielen. Bij dit laatste werd hij geholpen door zijn studievriend Rudolf de Mepsche. In 1731 publiceerde hij zijn boek Helsche boosheyt of grouwelijke zonde van sodomie. Daarin keerde hij zich niet alleen tegen homofilie, maar toonde hij zich ook antisemiet en antipapist. Een gevolg van zijn hetze was het Faanse zedenproces. Dit werd gevolgd door de terechtstelling van 23 onschuldige dorpelingen tussen de 15 en 40 jaar, die vooraf afschuwelijke martelingen moesten ondergaan. Van Byler en drie andere predikanten gingen, voordat de slachtoffers werden gewurgd en verbrand, voor in gebed. Van Byler ligt begraven in de kerk van Gieten. Op zijn grafsteen staan de woorden: 'Nobilis ingenio, nulli pietate secundus, Conditur hoc tumulo; molliter ossa cumbent' (Edel van geest, wijkend voor niemand in vroomheid, Wordt hij bedekt door dit graf, moge zijn beenderen zacht rusten) Zie ook: Homoseksualiteit; Andreas Klinck.