Dr.: Coevern
1. Voormalige gemeente, zie bij 2.
2. Gemeente in Zuidoost-Drenthe, oppervlakte 296,9 km2 met 35.720 inwoners (mei 2002) en 14.054 woningen (2000), 116 inwoners per km2 (1999); gemeentehuis te Coevorden.
In 1998 ontstaan uit de vijf volgende voormalige gemeenten:
- Coevorden (oppervlakte 40,61 km2 ) met de stad Coevorden (gemeentehuis) en de dorpen en gehuchten: Ballast, Klooster, Nieuwe Krim, Padhuis, Pikveld, Steenwijksmoer, Vlieghuis en Weijerswold. Dalerend, deels in deze gemeente gelegen, ging in 1998 over naar Hoogeveen.
De bodem bestaat afwisselend uit zandgronden en hoog- en laagveen. Coevorden is o.a. aan te merken als een stad met industrie, deels gebaseerd op de agrarische omgeving, de vervening en de verkeersontsluiting van het omliggende gebied. De industrie werd sinds 1959 gestimuleerd door het aanwijzen van de stad als ontwikkelingskern. Zie verder onder 3.
- Dalen (oppervlakte 68,1 km2 ) met de dorpen en buurtschappen Dalen (voormalig gemeentehuis), Dalerpeel, Dalerveen, De Bente, De Haar (deels), De Mars, Eldijk (deels), Grevenberg (deels), Hoogehaar, Loo, Stieltjeskanaal, Valsteeg, Veenhuizen, Vossebelt en Wachtum. Het westelijk deel van Dalerend, deels in deze gemeente gelegen, ging in 1998 over naar Hoogeveen.
In 1884 werd het oostelijk deel een nieuwe gemeente: Schoonebeek; in de Franse Tijd vormde dit grotere Dalen met Oosterhesselen één 'mairie'.
Patroon van zand- en hoogveengrond en rivierdalen met laagveen. Overwegend agrarisch gebied (gemengd bedrijf) met veel grasland. Rond 1870 veel bijenhouderij. Door de voormalige gemeente lopen het Kanaal Coevorden-Zwinderen, Loodiep, Drostendiep en Stieltjeskanaal; de Verlengde Hoogeveensche Vaart vormde vóór 1998 de grens met de gemeente Oosterhesselen.
- Oosterhesselen (oppervlakte 68,79 km2 ) met de dorpen en gehuchten: Gees, Geesbrug, Geeserveld, Grevenberg (deels), Langerak, Nieuw-Zwinderen, Oosterhesselen (voormalig gemeentehuis) en Zwinderen. Nieuwlande werd in 1998 bij Hooge-veen gevoegd.
Voornamelijk zandgronden met gemengd bedrijf.
- Zweeloo (oppervlakte 60,82 km2 ) met de dorpen: Aalden, Benneveld, Meppen, Wezup, Wezuperbrug en Zweeloo (voormalig gemeentehuis); Aalden en Zweeloo vormen feitelijk een dubbeldorp. Het bos Achterste Veld en de Stobbenplas e.o. werden in 1998 gevoegd bij Middenveld (vanaf 2000 Midden-Drenthe). Overwegend zandgronden met gemengd bedrijf.
- Sleen (oppervlakte 76,43 km2 ) met de dorpen en gehuchten: Achterste Erm, De Haar (deels), De Kiel, Den Hool, Diphoorn, Eldijk (deels), Ellertsveld, Erm, 't Haantje (grotendeels), Holsloot, Kibbelveen, Noord-Sleen, Schimmelarij, Schoonoord en Sleen (voormalig gemeentehuis). Ermerveen en Veenoord gingen in 1998 over naar de vergrote gemeente Emmen. De lange en smalle voormalige gemeente ligt ingeklemd tussen het Drostendiep (westen) en de Sleenerstroom (oosten) Voornamelijk zandgebied met gemengd bedrijf. Industrie met aardappelmeel-, brood-, textiel-, timmer-, betonwaren- en metaalfabrieken. Forensisme op Emmen.
De gemeente wordt gekenmerkt door de oude vestingstad Coevorden met ten noorden daarvan de hoger gelegen zandgronden van het Zuidenveld (oostelijk deel).
Coevorden is een knooppunt van rivieren en kanalen, te weten de riviertjes Loodiep, Drostendiep en Schoonebeekerdiep en de kanalen Lutterhoofdwijk, Kanaal Coevorden-Zwinderen (1934), Stieltjeskanaal (1884), Kanaal Coevorden-Alte Picardie (1878), Coevorden-Vechtkanaal (1860) en Afwateringskanaal (1925); de stad heeft voorts een afwateringsverbinding met de Overijsselse Vecht. Elders in de gemeente lopen het Oranjekanaal en de Verlengde Hoogeveensche Vaart. Ten slotte loopt de spoorlijn Zwolle-Emmen door de gemeente met een station te Coevorden en Dalen.
De gemeente bezit 19.525 ha cultuurgrond (2000), waarvan 10.991 bouwland, 8070 grasland, 361 tuinbouwgrond, 83 braakland en 21 houtbestand. Het aantal vestigingen per bedrijfstak bedraagt 1997 (2000), waarvan 602 landbouw, 130 industrie, 111 bouw, 439 handel, 123 horeca, 70 transport, 265 zakelijke diensten en 257 overige diensten. Zij telt 19 hotels/pensions, 27 kampeerterreinen, 10 groepsaccommodaties en 1522 recreatiewoningen.
Er zijn 28 basisscholen, 2 scholen voor middelbaar onderwijs (Coevorden), 6 bibliotheken, een muziekschool, een lokale omroep en 4 musea, waaronder museummolen 'Jan Pol' (Dalen), Openluchtmuseum Ellert en Brammert (Schoonoord) en Stedelijk Museum Coevorden (voorheen Drenthe's Veste), voorts de glasblazerij De Drentse Glasblaozer.
De samenstelling van de gemeenteraad (25 zetels) is op basis van de verkiezingen van 2006 en 2010 (zetels resp. stemmenpercentage):
PvdA 9 (34,5%), 6 (23,9%)
VVD 5 (21,5%), 6 (24%)
CDA 5 (18%), 5 (18,9)
Gemeentebelangen 2 (8,7%), 2 (8,2%)
PAC/GroenLinks 4 (15,2%), 4 (17,1)
D66 0 , 2 (7,8%)
3. Stad in de gelijknamige gemeente; 13.868 inwoners en 5987 woningen (2000). Provinciaal bezien ligt zij op ongeveer gelijke afstand (8 km) ten oostzuidoosten van Hoogeveen en ten zuidwesten van Emmen. Ten westen van Coevorden liggen de Coevorderstukken, ten oosten het Coevordensche Moer en ten zuiden de Coevordermars, alle vnl. als weiland in gebruik. Door het laatste gebied lopen het Coevorden-Vechtkanaal en het Afwateringskanaal richting Gramsbergen, naar Duitsland via Emlichheim in (het) Grafschaft Bentheim het Kanaal Coevorden-Alte Picardie, en naar de Hoogeveensche Vaart het Kanaal Coevorden-Zwinderen.
Bronnen vermelden Cuuorde (1148), Koiforde (ook 1148), daarna Koeforde, Cuvorde, Covorden, Coeverden, Coverden, Koforde, Koevorden en Coevorden. De betekenis is afkomstig van koe (rund) en voorde: doorwaadbare plaats in beek of rivier (vgl. Eng. Oxford).
Bestuurlijke en politieke geschiedenis
Coevorden is in de Middeleeuwen ontstaan op een zandopduiking bij de plaats waar Drostendiep, Loodiep en Schoonebeekerdiep samenvloeiden in de Kleine Vecht. Daardoor werd het een verkeers- en marktcentrum, later ook vestingstad. Sinds 1000 was Coevorden leengoed van de bisschoppen van Utrecht. Vanaf de tijd dat bisschop Harbert (1139-1150) het kasteel in erfleen gaf aan een broer, stond dit onder een Utrechtse burggraaf of kastelein.
In de 12e eeuw werd Coevorden een welvarende plaats. De burggraaf hief »tol van het doorgaande verkeer naar Groningen, wat o.a. tot geschillen met de vorsten van Bentheim leidde. In de 13e eeuw waren de burggraven zo goed als onafhankelijk, maar in 1402 moesten zij de macht van de Utrechtse bisschop opnieuw erkennen. Toen bleek, dat Coevorden niet tot Drenthe, maar tot Salland behoorde; de grens lag eertijds bij Hulsvoorde tussen Dalen en Coevorden. De plaats viel niet onder de Drentse Etstoel, doch was een heerlijkheid met Sallands recht en met een beroep op de Klaring, het hoogste gerecht van Overijssel. Toen Reinoud IV van Coevorden in 1402 zijn rechten aan de bisschop van Utrecht overdroeg, geschiedde dit in twee rechtshandelingen. De heerlijkheid Coevorden droeg hij over voor het gerecht van Coevorden, het gezag over Drenthe te Hulsvoorde voor de etten en 'het gemene land van Drenthe'. Door de binding van het drostambt van Drenthe aan het kasteleinschap van Coevorden, werd de band tussen deze twee echter zo sterk, dat laatstgenoemde meer en meer als een Drentse stad werd beschouwd. De titel kastelein (castellanus = kasteelheer), ook wel burggraaf en heer, van Coevorden, prefereerde overigens boven die van schout van Drenthe; deze verschoof naar de heer van Eelde.
Uit de Van Coevordens splitsten zich naderhand de families Van Ansen en Van Echten af. In 1227 voerde burggraaf Rudolf II van Coevorden de Drenten naar de overwinning op de bisschop van Utrecht, Otto II van Lippe, in de Slag bij Ane. De straf voor Drenthe en Coevorden was zwaar. Bisschop Wilbrand van Oldenburg zette Rudolf uit het schoutambt en nam hem de kastelen van Coevorden en Laar (Vecht, Dld.) af. In 1229 kreeg Rudolf door verraad Coevorden weer in handen, doch vlak daarop werd hij gevangengenomen en vermoord. In 1257 werd de abdij Mariënkamp uit de buurt van Coevorden verplaatst naar Assen. De kastelein sloot in 1291 een verdrag met Groningen en Drenthe ter bescherming van de handel. Een tweede volgde in 1339; dit behelsde algemene wederzijdse bescherming tussen Coevorden, Drenthe, Groningen en Gorecht. Reinoud III van Coevorden was toen de burggraaf. In 1347 nam hij het kasteel in pand en in 1348 verwierf hij de heerlijkheid Borculo (met muntrecht). Onder de Drenten nam hij dus een belangrijke plaats in en trad hij voor hen als primus inter pares op bij rechtshandelingen. Nog later werd hij beleend met Diepenheim en Lage en werd hij ambtman van Twenthe en vrijgraaf van Drenthe en Coevorden; hij overleed in 1370.
Eén van zijn opvolgers, Reinoud IV, werd door de Drenten in 1382 als hun leenheer erkend. Vanaf 1395 was hij zowel slotvoogd (kastelein) als voorzitter van de Etstoel (drost of ambtman). Deze laatste nam in rechtelijke macht toe; doodvonnissen liet hij ter plaatse van het misdrijf of te Coevorden voltrekken. In 1402 echter deed Reinoud afstand van zijn rechten en werden Drenthe en Coevorden een deel van Oversticht onder de bisschop van Utrecht.
Op 31 december 1407 verkreeg Coevorden stadsrechten. In 1508 teisterde een brand het stadje; ook de kerk ging verloren. Een jaar later werden voor het herstel ervan markegronden verkocht; in 1512 was de restauratie voltooid. In 1522 werd de stad door Karel van Gelre veroverd, waarmede het bisschoppelijk tijdperk eindigde. Volgens het Verdrag van Go-rinchem kwam Coevorden in 1536 aan Karel V en daarmee binnen de grenzen van het Bourgondisch-Habsburgse Rijk, compleet met stadhouder(s). In 1541 ontving de stad van Karel V het recht om drie vrije jaarmarkten te houden.
In de Tachtigjarige Oorlog was Coevorden eerst Spaans, daarna Staats. Op 11 april 1580 trad Drenthe (met Coevorden) toe tot de Unie van Utrecht. Door het verraad van Rennenberg viel Coevorden in hetzelfde jaar weer in Spaanse handen, maar vanaf 1581 werd zij door de Staatsen belegerd en uiteindelijk in 1592 definitief door Maurits veroverd, nadat zij in augustus van dat jaar voor de negende keer was afgebrand. In de periode 1605-1613 werd de oude stad vervangen door een planmatig opgezette militaire vesting onder leiding van Willem Lodewijk volgens een plan van 1597. Later werd deze door Menno van Coehoorn voltooid in de vorm van een regelmatige zevenhoek. De zeven punten dragen elk de naam van één der gewesten van de Generaliteit. Binnen de vesting lag het versterkte kasteel (citadel).
Na een lange procedure tussen Overijssel en Drenthe stelden de Staten-Generaal in 1609 'voorlopig' vast, dat Coevorden tot Drenthe behoorde. Zij zijn dan in de plaats van de heer getreden; hun vertegenwoordiger was de drost; hij benoemde de schulten en burgemeesters en oefende de rechtspraak in beroep van zowel het gerecht van de schulte als dat van de burgemeesters uit. Coevorden heeft nooit sessie gekregen in de vergadering van Ridderschap en Eigenerfden of andere landschapsorganen. De twee kerspelen Zuidenveld weigerden nl. om Coevorden op te nemen en hun rechten met de stad te delen.
In 1672 werd de vesting door Bernhard van Galen, bisschop van Munster, belegerd en veroverd, maar nog in datzelfde jaar door de Staatsen heroverd. Coevorden kwam daarna militair en bestuurlijk rechtstreeks onder het bewind van de Staten-Generaal te staan. In de Franse Tijd bleef de stad in Franse handen tot de Eerste Vrede van Parijs in 1814. Op 7 mei van dat jaar ontruimde de Franse bezetting Coevorden, dat toen een Drentse gemeente werd.
In 1870 werd de vestingstad ontmanteld. Aan het militaire verleden herinnert de radiale aanleg van de stad, evenals de Singelgracht. Aan de noordzijde is één van de bastions veranderd in een plantsoen. De schans De Katshaar (1797; gerestaureerd in 1960 en 1988) is eigendom van de Stichting Oud-Drenthe.
Het raadhuis wordt deels gevormd door een vleugel van het uit 1100 daterende kasteel. In 1581 kreeg het vijf bolwerken met gracht. Omstreeks 1600 werd het kasteel door een bastion en een gracht beschermd. In 1796 werd het gebouw geveild en aan particulieren verkocht en in de 19e eeuw gesplitst in een woon- en een pakhuis. De gemeente Coevorden kocht in 1938 de restanten; in de periode 1968-1972 werd het naar plannen van C.F. Janssen gerestaureerd in 17e-eeuwse stijl. Eén van de twee torens, in 1839 gesloopt, is met behulp van een helderziende - die een tekening wist op te sporen - hersteld. De lage vleugel uit 1558-1563 is tijdens de restauratie herbouwd. Het geheel heeft weer de originele rode kleur gekregen. Het witte gebouw naast het kasteel is het voormalige landschrijvershuis, thans als onderdeel van het gemeentehuis in gebruik. Tussen het kasteel en het gemeentehuis wordt de verbinding gevormd door enkele voormalige woningen, waar o.a. eens de veldwachter woonde.
Elders in de stad treft men ook restanten van Coevorden als vestings-, garnizoens- en handelsplaats aan, o.a. oude kazernes (18e eeuw, na 1854 winkels en woonhuizen), het Musketkegelhuis en verscheidene 17e- en 18e-eeuwse huisgevels, met name in de Friesestraat en de Weeshuisstraat. Aan de Haven bevinden zich in het Arsenaal (1643), een oude wapenopslagplaats in een drietal pakhuizen, na de restauratie in 1974-1976 in gebruik als VVV-kantoor, bibliotheek en onderkomen van het Stedelijk Museum Drenthe's Veste.
Kerkgeschiedenis
De hervormde kerk stamt uit 1641-1645. Zij is een kruiskerk met vier armen, waarvan de hoeken zijn opgevuld met lagere aanbouwen, waardoor een achthoek ontstond. De zandstenen laatgotische ingangsomlijstingen zijn waarschijnlijk afkomstig van de middeleeuwse voorganger van de huidige kerk. De achtkantige dakruiter met omloop en smalle spits werd in 1890 geplaatst, nadat een voorganger door brand was verwoest. Het interieur omvat een offerblok met ijzerbeslag (1636), een laatmaniëristische preekstoel (1647), een officiersbank (ca. 1645) en een 17e-eeuws koperen doopbekken. Van het in 1897 door J. Proper gebouwde orgel is enkel nog de kast aanwezig; in 1973 werd het instrument vervangen. In de kerkvloer liggen grafzerken uit diverse perioden; de oudste dateert van 1588. In de kerk gedenktekens voor Meindert van der Thijnen (1922) en Carl Rabenhaupt (1929). Twee gebrandschilderde ramen (1953 en 1965) zijn van de hand van Johan Dijkstra.
De rooms-katholieke Willibrordkerk, werd gebouwd in 1913-14 in neogotische stijl naar plannen van Wolter ter Riele uit Deventer. De kerk verving een eerdere kerk uit 1790, toegewijd aan Onze Lieve Vrouw. Na de Reformatie was het katholicisme in Drenthe verboden. Coevorden was echter een vestingplaats, waar zich onder de militairen een aantal katholieken bevond. Die gingen in Laar in de Graafschap Bentheim naar de kerk, maar velen deserteerden tijdens de kerkgang. Om dit tegen te gaan, werd in 1786 door de drost besloten in Coe-vorden oogluikend een katholieke kerk toe te staan. Deze mocht echter aan de buitenkant niet als zodanig herkenbaar zijn. Bovendien kreeg men nog een aantal knevelbepalingen over het interieur, over hetgeen al dan niet met toestemming vanaf de preekstoel mocht worden afgekondigd en over het gedrag van de katholieken.
In 1787 kwam de eerste pastoor. Na het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie (1853) werd de parochie in 1855 canoniek opgericht en toegewijd aan de H. Willibrordus. In 1858 werd het kerkje vergroot en verfraaid. Sinds 1796 wordt de parochie geleid door de paters Franciscanen. Zie ook: Franciscanessen Coevorden.
De eerste joden vestigden zich eind 17e eeuw in Coevorden. Medio 19e eeuw telde Coevorden 150 joden als één van de 9 officiële Joodse Gemeenten in Drenthe; in 1939 was hun aantal 205. De voormalige synagoge is een bakstenen dwarsgeplaatst rechthoekig gebouw met een zadeldak uit 1840 en huis uit 1879. Zij was tot 1942 in gebruik; gerestaureerd in 1975. In 1842 kreeg de stad een gemeente van Afgescheidenen (zie: Afscheiding; Zolderlopers).
Economische en sociale geschiedenis
In de 17e eeuw kende Coevorden een graanmarkt en werd een handelsstad naast Groningen en Meppel. De stad kwam na het midden van de 19e eeuw tot bloei als gevolg van de opkomst van de verveningen en ontginningen en de daarmee gepaard gaande ontsluiting door wegen en kanalen.
Rond 1900 telde Coevorden vier turfstrooiselfabrieken, rond 1910 had het tevens een aardappelmeel- en een strokartonfabriek. Vanaf ca. 1920 verminderden de contacten met Duitsland en kende de stad een periode van economische stagnatie. Na WO II kwamen er meer industrieën, vooral nadat de plaats in 1959 was aangewezen als ontwikkelingskern.
De belangrijkste industrieën zijn momenteel metaal-, beton-, hout- en houtverwerkende bedrijven, fabrieken van elektronische apparaten, bedrijven gericht op olie- en aardgaswinning en groothandels- en transportbedrijven, waaronder een railcontainerterminal (1989).
Op 1 september 1909 kreeg Coevorden een hbs en ontwikkelde zich daarna gaandeweg tot een onderwijscentrum. Een landbouwwinterschool ging echter aan zijn neus voorbij; die kwamen er in Meppel (1909) en Emmen (1916). Door de steeds verbeterende verkeersinfrastructuur kreeg de stad ook in andere opzichten de functie van streekcentrum. Het oude (vestings)centrum is thans omgeven door een krans van nieuwe industrie- en woonwijken, vaak genoemd naar een dorpje in de onmiddellijke nabijheid dan wel op de plaats daarvan: De Hare en Holwert in het westen, Ballast, De Loo en Lootuinen in het noorden, Poppenhare, Buitenvree en Binnenvree in het oosten, Pikveld, Oranjewijk en De Heeghe in het zuidoosten en Europark, de Mars en Leeuwerikenveld in het zuiden. Nieuwe wijken buiten de oostelijke ringweg zijn, resp. worden Klinkenvlier en Ossehaar.
Verdere bezienswaardigheden: het voormalig weeshuis (1690), de voormalige rijkskweekschool (1910), postkantoor (C.H. Peters, 1892), douanegebouw (C.H. Peters, 1891-92), voormalig tramstation (DSM, 1910), molen 'De Arend' (1894), de 32,5 m hoge watertoren (1914) met ijzeren reservoir van 150 m3. Het Van Heutzpark is in 1900 aangelegd door J. Vroom, en in 1915 door L.A. Springer verder uitgewerkt. Coevorden bezit een reeks beelden: Meindert van der Thijnen, Van Heutz, De Podragisten, Ganzenhoedster en Waterzwaard. Elk jaar wordt in november een ganzenmarkt en -feest gehouden, met verkiezing van de ganzenhoedster(s) van het jaar. Daarom wordt Coevorden ook wel de ganzenstad genoemd. Schimpnaam voor de inwoners: Koeverse Moppen (plaatselijke lekkernij).