Latijns begrip voor 'samenwerking', hieronder verstaat men doorgaans een vorm van economische samenwerking van land- en tuinbouwers die een gedeelte van hun bedrijfsactiviteiten (in de regel de marktfunctie) voor gezamenlijke rekening en risico - blijvend - uitvoeren, met behoud van de zelfstandigheid van de overige activiteiten van het land- en tuinbouwbedrijf en met het doel de betreffende activiteiten zo rendabel mogelijk te maken.
De eerste coöperaties waren in hoofdzaak consumentencoöperaties. Naderhand heeft de coöperatie zich met name in de landbouw sterk ontwikkeld, omdat het marktmechanisme uit zichzelf niet goed werkte. Coöperaties kwamen voort uit de behoefte aan een tegenmacht bij de zwakke partij. De vele vormen van coöperatief ondernemerschap in de landbouwsector hadden hun oorsprong in Duitsland. Daar ontstond in 1864 de eerste kredietvereniging die boeren tegen lage rente (kortlopend) krediet verschafte. Toch waren er in ons land omstreeks 1850 in de tuinbouw ook al verzendverenigingen actief, waarin de leden/tuinders zich minder afhankelijk probeerden te maken van de tussenhandel.
Hier ten lande heeft het coöperatief ondernemerschap zich vooral sterk ontwikkeld op het terrein van de zuivelverwerking. Hoewel in de jaren 1870 in Noord-Holland boeren al gezamenlijk kaasfabriekjes hadden opgericht, wordt doorgaans de oprichting van een coöperatieve zuivelfabriek in het Friese Warga in 1886 als beginpunt van het coöperatieve zuivelbereiding gezien. De eerste coöperatieve zuivelfabriek in Drenthe werd gesticht in 1888 in Rogat (gemeente De Wijk) aan de Hoogeveensche Vaart. Met de introductie van het handkracht-systeem (zie: Handkrachtfabriek) in 1894 in Erm, begon de verbreiding van de zuivelcoöperatie op de esdorpen pas goed. Het lidmaatschap van zo'n zuivelfabriekje vormde de opstap naar andere vormen van coöperatief ondernemerschap, zoals boerenleenbanken, aankoopverenigingen, stierenverenigingen, dorsverenigingen, enz. Zo ontstond de eerste boerenleenbank in Drenthe, in 1901, in Kloosterveen, spoedig gevolgd door andere.
Belangrijke uitgangspunten bij de opbouw van een coöperatie zijn:
1. zelfhulp;
2. de gelijkheid van de deelnemers;
3. de behartiging van hun materiële belangen en
4. medezeggenschap en aansprakelijkheid voor allen.
De aansprakelijkheid wordt doorgaans in de statuten van de coöperatie geregeld en komt in de naam naar voren, blijkend uit de toegevoegde letters WA (wettelijke aansprakelijkheid, dat wil zeggen een onbeperkte aansprakelijkheid van de leden), BA (beperkte aansprakelijkheid) of UA (uitgesloten aansprakelijkheid). Tegenwoordig voldoen coöperaties niet meer aan de eerder gegeven definitie. In fiscaal opzicht wordt de coöperatie vrijwel gelijkgesteld met de besloten vennootschap.
Zie ook: Dorsvereniging; Werktuigenvereniging; Zuivelindustrie.