Kerkelijke armenzorg, ontstaan aan het begin van de 17e eeuw.
De diaconale zorg in Drenthe was een officiële instelling. De taak van de diaconieën was wettelijk omschreven, zowel kerkelijk als ook door het wereldlijk gezag. Uitgaven aan behoeftige personen werden verleend in de vorm van het rendementsprincipe; het met minimale middelen een zo groot mogelijk rendement verkrijgen. Na een aanvraag om steun overlegden de diakenen met de kerkenraad of zij wel of geen steun verlenen, in welke vorm en hoeveel. Standaard ondersteuningen bestonden niet.
Armen die niet in staat waren zichzelf te redden, werden uitbesteed: tegen een vergoeding van de diaconie werden ze ondergebracht bij dorpsgenoten. Dit betrof vooral kinderen, bejaarden en gehandicapten.
Diverse collecten en verhuur van bezittingen, vormden voor de diaconieën een grote inkomstenbron. Ook zorgde de diaconie voor betaalde werkzaamheden bij dorpsgenoten. Tevens waren de diakenen belast met de immateriële zorg binnen het kerspel.
Door het stijgen van het aantal armen en bedeelden vanaf de tweede helft van de 18e eeuw werden de diaconieën geconfronteerd met een sterk toenemend aantal personen dat een beroep op hen deed, waardoor de financiën al snel uitgeput raakten. Deze ontwikkeling leidde in Drenthe vanaf de jaren '40 van de 19e eeuw tot de bouw van arm- en werkhuizen.