Toneeluitvoeringen in het Drentse dialect.
In de 19e eeuw werden er niet veel volledig Drentstalige stukken geschreven en opgevoerd. De rederijkerskamers die na 1850 overal in Drenthe ontstonden, speelden overwegend Nederlandstalige stukken. De bakker Jan Mulder (1854-1918) uit Vries publiceerde in 1888 bij uitgeverij H. Born te Assen zijn dialectstuk 't Kan al roar loopen of 'n Pries oet de Lotterij. Noastukkien met zang in ijn bedrief. Bekend is, dat dit spel op 28 januari 1893 door een rederijkerskamer werd opgevoerd. Mulder schreef nog een toneelstuk in het Drents, getiteld 'In Geerten banderhouk. Naostukkien in ijn bedrief' [z.j.]. Het is niet bekend of het stuk in druk verscheen, noch of het ooit is opgevoerd.
In 1889 werd met veel succes door de rederijkerskamer Borger het spel Willem Fokkens Maarchien en Heur vrijers, of Elk is zuk zöls de noaste van Harm Tiesing opgevoerd. Pas in 1906 zou weer een Drentstalig stuk - weer van Tiesing - De oale Scheper en de schoelmeester door Borger opgevoerd worden. Geert Broekhuizen, die aan de rederijkerkamer De Morgenstond in Koekange meer dan veertig stukken leverde, schreef een deel van zijn stukken in het Drents; voor enkele Nederlandstalige stukken schreef hij sommige dialogen in de streektaal.
Tussen 1900 en 1940 bestond het repertoire van de Drentse toneelgezelschappen meestal uit kluchten en blijspelen in de streektaal, die geschikt waren voor dilettanten. De publicatie ervan werd mede mogelijk gemaakt door uitgeverij Neerlandia in Meppel, wier eigenaar - W. Haverkamp - een zogeheten Toneelfonds gesticht had. De meeste auteurs uit dit fonds zijn sinds lang in vergetelheid geraakt, bijv.: W. van Heerde, F. Koekoek en G.J. van Veen. In kwantitatief opzicht steken de Drentse toneelstukken in deze periode ongunstig af tegen de voortbrengselen van de Groninger toneelliteratuur.
Veel Drentstalig werk werd geschreven en opgevoerd voor en door de Drentse verenigingen in Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Haarlem. Goede speelbare stukken werden geschreven door Willem Eisen (1899-1963) en Hillie Tuin (1910-1996). Tijdens de oorlog werd er weinig nieuw toneel geschreven. Veelal speelde men 'oude' toneelstukken, al dan niet in Drentse vertaling. Harm Plenter (1902-1986) schreef wel een nieuw toneelstuk. In 1942 verscheen in de Hunebeddenserie van drukkerij Torenlaan zijn eenakter As de komedie oflopen is, waarvan de auteur zich ietwat versluierend A. Plenter noemde. Ook na de oorlog speelde het amateurtoneel een belangrijke rol in het culturele leven in Drenthe. Er bestond wel behoefte aan vernieuwing van het Drentse toneel, maar de auteurs waagden zich niet aan experimenten. Inhoudelijk en vormtechnisch veranderde er weinig in het naoorlogse toneelrepertoire. Veel naoorlogse stukken werden opgenomen in de toneelfondsen van de uitgevers Neerlandia te Meppel en Mulder te Groningen.
J.G. Duiven uit Nijeveen kreeg als schrijver van dialecttoneel en revues grote bekendheid. Veel succes had hij met de revue Oes Drenthe. Het toneelspel moest ook inhoud geven aan de doelstellingen van de vereniging 't Aol' Volk, die in 1948 in Emmen was opgericht. Dialectstukken werden opgevoerd van G. Broenink, H. Frieling, Grada Eding-Askes en Herman van der A. De rustende landbouwer A. Mulder schreef toneelwerk dat het platteland als decor heeft. Het project Drentse Taol nam in 1989 het initiatief om te komen tot een Drents wagenspel. Tot op heden wordt er elk jaar een nieuw stuk opgevoerd. In de jaren '70 werd Herman van der A geïnspireerd door de absurdistische humor van de tv-serie 'Monthy Pythons's Flying Circus', wat aan zijn vele kluchten blijspelen te merken is. Ook Marga Kool en Ab Drijver vernieuwden het Drents toneelrepertoire door in hun stukken eigentijdse onderwerpen aan de orde te stellen. [Nijkeuter]