Houten hekwerk, dat de dooptuin (de ruimte rondom de preekstoel) aan drie of vier zijden omsluit.
Het is ongeveer een meter hoog en hetzij van panelen, hetzij van spijlen of opengewerkt snijwerk voorzien. In enkele gevallen is het met houten, ijzeren of koperen ornamenten gesierd. Een deurtje geeft toegang tot de dooptuin resp. tot de trap naar de preekstoel. Soms is boven die toegang een koperen doopboog aangebracht (Meppel 1782, Kolderveen 1782). Op het hek staat vaak een voorzangerslezenaar.
De meeste bewaard gebleven doophekken dateren uit dezelfde periode als de preekstoel in de kerk. Het hek diende o.a. ter bescherming van de preekstoel. Esthetisch is het doophek van belang als overgang van de hoge preekstoel naar de kerkruimte met haar meubilair. Binnen de omheining werd de doop bediend, onder toezicht van de leden van de kerkenraad, die binnen het doophek hun zitplaatsen hadden.
Helaas zijn bij herinrichtingen in de 19e en 20e eeuw, waarbij de preekstoelen van de zuidwand naar de oostwand van de kerk werden verplaatst, en vooral bij restauraties in de tweede helft van de 20e eeuw, veel doophekken verwijderd en veelal vernietigd. Zo verdwenen o.a. de doophekken geheel of grotendeels in de kerken van Eelde, Havelte, Oosterhesselen, Peize, Rolde, Vries en Zuidlaren. Twee panelen van het in 1882 afgedankte doophek in Sleen verblijven in het Openluchtmuseum in Arnhem. Goede voorbeelden van gespaarde doophekken in Drenthe zijn die in Dwingeloo, Norg, Roden en Ruinen, en vooral die in Hijkersmilde en Meppel.