Oorspronkelijk uit de Duitse taal afkomstige typering ('Ewigen Roggenbau') van de eenzijdige teelt van rogge zoals die op de essen en engen van Noord -en Oost-Nederland plaats vond. Thans verouderd omdat de typering geen recht doet aan de dynamiek van de 'oude' landbouw. Want, anders dan historici lange tijd veronderstelden, was het traditionele landbouw-bedrijf op de zandgronden veel minder star en onveranderlijk dan men dacht. Zo lijkt het erop dat zomerrogge sinds de late Middeleeuwen gerst en haver op de essen verdrong waarbij zich een soort van tweeslagstelsel ontwikkelde. Onder gereguleerd regime verbouwden de boeren op ruimtelijk gescheiden delen van de essen alternerend winter- en zomerrogge. Zo schreef een rapporteur in 1810: 'Op de meeste plaatsen buiten het Dieverderdingspil en op sommige plaatsen in het zelven, zijn de zomer- en winterrogge bijna de eenige producten welke de esch afwisselend opleverd. Aldaar heeft de landman zijn land gewoonlijk in twe delen verdeeld: het eerste gedeelte, welke het vorige jaar winterrogge gedragen heeft en door schapen of runderen is afgeweid, ploegt hij vroegtijdig in het voorjaar zoodra de grond ontdooid en droog is' om het vervolgens na bemesting met zomerrogge te bezaaien. Na de oogst van de zomerrogge werd het land wederom 'met bijna dezelfde quantiteit mest' gemest en geploegd, om vervolgens met winterrogge bezaaid te worden. In de 18e eeuw was het gebruik van de essen sterk aan verandering onderhevig en in de loop van de 19e eeuw verdween de zomerrogge nagenoeg geheel om plaats te maken voor boekweit, haver en aardappelen.
Begrip
Eeuwige roggebouw
Literatuur
- Lit.: Bieleman, Boeren Drentse zand.