Na de verordening op het kleuteronderwijs in 1918 kwamen in het hele land gemeentelijke bewaarscholen. Op 1 september 1942 kreeg Nederland de achtjarige leerplicht. Normale kinderen kwamen in hun zevende levensjaar op school. Voordat de kinderen naar de lagere school gingen konden ze terecht op de school voor voorbereidend lager onderwijs, de kleuterschool.
De Centrale Vereniging voor de Opbouw van Drenthe zorgde na 1945 voor een Fröbelopleiding en verleende subsidie voor nieuwbouw en exploitatie van kleuterscholen in (kleine) Drentse plaatsen. De schooltjes stonden onder toezicht van een schoolbestuur uit het dorp.
De Wet op het Kleuteronderwijs in 1955 bevorderde de groei van ongeveer 150 kleuterscholen in Drenthe. Naast het klassikale fröbelen, de zangspelen en de kleutergymnastiek werden andere onderwijsvormen toegepast binnen het kleuteronderwijs. Groepjes kleuters kregen hun werk in stappen aangeboden. Begin jaren '60 kwamen verf-, bouw-, en andere hoeken in de scholen.. Het stimuleren van de eigen creativiteit was de volgende doorbraak naar het centraal stellen van de kleuter zelf binnen het onderwijs. Ouders hielpen mee, gingen meedenken en rond 1980 ontstonden de medezeggenschapsraden. Kleuter- en lagere scholen voerden steeds meer overleg om de overgang van de kleuters naar de lagere school te vergemakkelijken.
Door de Wet op het basisonderwijs integreerden in 1985 alle Nederlandse kleuterscholen en lagere scholen tot basisscholen.