In de 16e en 17e eeuw leefden de Oostings in Meppel en omstreken. Nicolaas Oosting (1678-1748) was de eerste die studeerde aan de universiteit in Groningen en het tot landdagcomparant bracht. Zijn zoon Henricus (1718-1793) werd schulte van Sleen, maar de indrukwekkendste carrière maakte diens zoon Jan Haak Oosting (1749-1828). Na zijn studie was hij advocaat in Assen en Arnhem. In 1779 werd hij rentmeester der Domeinen in Drenthe, in 1785 bereikte hij de hoogste financiële positie: ontvanger-generaal. In de Bataafs-Franse tijd bekleedde hij verschillende functies, zowel in Drenthe, op departementaal als op nationaal niveau. In 1814 behoorde hij tot de 600 aanzienlijken die in Amsterdam samenkwamen voor een nieuwe grondwet. Naast zijn politieke en juridische functies was hij kerkelijk actief. Een van de zonen van Jan Haak Oosting was Hendrik Jan Oosting (1787-1879) die van 1832 tot 1856 burgemeester van Assen was. Hij bewoonde een groot huis aan de Vaart in Assen. Ook andere telgen uit het geslacht bekleedden bestuurlijke en juridische functies in Drenthe. Vermeldenswaard is verder Hendrik Jans kleinzoon met dezelfde naam (1842-1915) die jarenlang in Oost-Indië werkzaam was en een Soendasch-Nederlands woordenboek samenstelde.
