Grootschalige aanpak van de structurele problemen van het veenkoloniale gebied in Groningen en Drenthe.
Na het midden van de vorige eeuw bleek dat de structuur van de Groninger en Drentse veenkoloniën een goede economische ontwikkeling in de weg stond. De gebieden leden onder de remmende voorsprong van de 19e eeuw. Destijds was de opzet en inrichting modern en bood goede voorwaarden voor een succesvolle agrarische bedrijfsvoering. Door alle waterwegen was het gehele vervoer ingesteld op het transport over water. Destijds golden de veenkoloniën als zeer aantrekkelijk vesti-gingsgebied.
De snelle veranderingen van ná 1950 stelden andere eisen. De vele waterwegen bleken een hinderpaal voor het wegtransport. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte bleek voor de agrarische bedrijven onvoldoende. Bovendien was de bovengrond sterk 'gesleten' door het intensieve gebruik ervan (zie: Dalgronden). Een andere economische pijler in de veenkoloniën, de agrarische industrie, verdween. Het getal aardappelmeel- en strokartonfabrieken verminderde drastisch. De bevolking stelde andere eisen aan haar woonomgeving. De langgerekte lintbebouwing bleek nadelig. Door migratie liep het inwoneraantal terug en de vestiging van grote groepen nieuwkomers bleef uit. De werkloosheid was hoog. Ook het milieu voldeed niet aan de eisen. Stinkende kanalen met afvalwater bezorgden het gebied een negatieve roep. In eerste instantie reageerde de landbouw.
In 1970 vroegen landbouworganisaties in de Drentse en Groninger veenkoloniën ruilverkaveling aan voor de rond 70.000 ha. Na onderzoek bleek dat ruilverkaveling de problemen onvoldoende kon oplossen. In de nota 'Noorden des lands' van 1972 werd een totale aanpak van de veenkoloniale problemen voorgesteld. Dit leidde uiteindelijk tot de herinrichtingswet, vastgesteld 15 december 1983. Onder deze wet voor 'Herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën' vielen behalve de beide veengebieden ook Oost-Groningen (het Oldambt en Westerwolde).
Vier van de zeven deelgebieden betroffen Drenthe. De oude en nieuwe veenontginningsgebieden van het Oostermoer en Zuidenveld, vanaf Zuidlaarderveen tot Amsterdamscheveld in de gemeente Emmen, vielen in resp. deelgebied 'Oude Veenkoloniën', 'Kanaalstreek' en 'Emmen'. Het vierde deelgebied, 'Nieuwlande' in Zuid-Drenthe, was tevens met 3000 ha het kleinste. De 'Oude Veenkoloniën' omvatte 20.000 ha, 'Kanaal-streek' en 'Emmen' elk 19.000 ha. De kosten van het gehele project werden in 1980 geraamd op bijna 3 miljard gulden. Rijk, provincies en gemeenten droegen hierin bij.
Er werden drie cultuurmaatschappijen ingeschakeld. Heidemij Nederland BV pakte de deelgebieden 'Oude Veenkoloniën', 'Kanaalstreek' en 'Nieuwlande' aan, Grondmij NV werkte in 'Emmen', 'Pekela's' en 'Oldambt', terwijl het Ingenieursbureau voor Cultuurtechniek 'Westerwolde' aanvatte. Verantwoordelijk voor de uitvoering was de Herinrichtingscommissie, waaronder de deelgebiedcommissies stonden. In beide hadden leden van de provinciale en gemeentebesturen zitting.
Men veronderstelde dat de herinrichting positieve effecten zouden hebben op de economische ontwikkeling, zoals werkgelegenheid en recreatie. Wegen werden verbeterd, openbaar vervoer bevorderd. De water-beheersing werd verbeterd door onder meer het opschonen van vele wijken. Voor de agrarische sector was er herverkaveling, verbetering van de agrarische structuur, het bodemgebruik. De winderosie, waaronder het veenkoloniale gebied tijdens droge winters en voorjaar onder te lijden had, werd aangepakt. Boerderijen werden verbeterd of werden verplaatst, toegangswegen en erven werden verhard. Andere vormen van landbouw, zoals bosbouw en tuinbouw, en ook de alternatieve landbouw, werden bevorderd.
Landschappelijk waren er ook grote werken. Natuurgebieden werden veiliggesteld en ontwikkeld, evenals cultuurhistorische elementen. Openluchtrecreatie werd door allerlei maatregelen ondersteund. Bij verbetering van de woonomgeving hoorden maatregelen voor dorps- en stadsvernieuwing. De leefbaarheid van de kleine kernen werd bevorderd door onder meer het dorpshuizen of een busverbindingen. Men probeerde de werkloosheid te verminderen door maatregelen die banen opleverden. Ten slotte had ook de behandeling van afvalwater een hoge prioriteit. Daar de herinrichting in Drenthe in het noorden begon, zijn thans alleen nog werkzaamheden in het zuidelijke veengedeelte. Zo wordt in het kader van de Herinrichting de vernatting van het Bargermeer hersteld door er een buffer omheen te maken. Hoewel de Herinrichting nog niet voltooid is, kan men constateren dat bovengenoemde maatregelen vruchtbaar zijn geweest voor de betreffende deelgebieden.