Locatie

Drenthe

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

M.A.W. Gerding

Provincie van het Koninkrijk der Nederlanden. Oppervlakte: 2680,55 km2; inwoners 481.472 (1 jan 2003).

Sinds 1998 twaalf gemeenten: Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarloo, Westerveld, De Wolden.

De naam Drenthe is waarschijnlijk afgeleid van het telwoord drie en vormt een parallel met Twente, waar twee inzit. De namen moeten tenminste uit de 2e eeuw na Christus dateren. De Landschap heeft zich van begin af aan gepresenteerd als eenheid van drie delen en is niet ontstaan als een toevallige staatkundige ontwikkeling. De drie delen waren oorspronkelijk Noordenveld, Zuidenveld en Westenveld. Later werden het zes dingspelen Noordenveld, Zuidenveld, Oostermoer, Rolde, Beilerdingspel en Dieverderdingspel.

De geschiedenis van Drenthe in grote lijn

 De geschiedenis van Drenthe is de geschiedenis van een klein land waar het leven eeuwenlang eenvoudig was en dat zelden meer liet zien dan simpele vormen van bestaan en een bescheiden geestelijk leven. 'Drenthe', aldus Heringa, eindredacteur van het standaardwerk Geschiedenis van Drenthe (1985), 'is geen land waarvan men grootheid kan poneren. Men spreke over Drenthe niet op verhoogde toon. (...) De werkingen in de Drentse geschiedenis zijn altijd van buiten gekomen. Het gewest heeft aan de wereld niets groots geboden, (...) maar ook geen kwaad bij anderen teweeg gebracht'. Ook intern in Drenthe zelf is er van wereldschokkende gebeurtenissen geen sprake geweest. De belangrijkste basis van het Drentse leven was de buurschap, het verband van de buren in het dorp, van de bewoners der huizen en de gebruikers van de erven. Deze buurschappen waren eeuwenlang in hoge mate autonoom, het gezag van de graaf of heer van Drenthe beperkte zich tot de bemoeienis met de rechtspraak, vooral vanwege de inkomsten die eraan verbonden waren, en met het heffen van een geringe bede. Ook na 1600, met de instelling van het gewestelijke bestuur, de Landschap, bleef deze autonomie in hoge mate bestaan. Een adel met een overheersende positie op het platteland ontbrak vrijwel geheel. Sinds de Bataafse omwenteling in 1795, de daaraanvolgende Franse tijd en het ontstaan van de eenheidsstaat na 1813 is er allengs verandering in deze toestand gekomen.

Na de vorming van de gemeenten in 1811 nam de autonomie heel geleidelijk af, als gevolg van bestuurlijke en wettelijke regelingen en als gevolg van economische en sociale ontwikkelingen. Toch is de buurschap, het kleine dorp, tot op de dag van vandaag een kenmerkend element van Drenthe gebleven. Het gaat daarbij niet alleen om materiële uiterlijke kenmerken maar ook om immateriële, sociaal-culturele eigenschappen. De gemeenschapszin, het binnenskamers houden van conflicten, het impliciete taalgebruik, zij zijn het resultaat van een eeuwenlang proces van het op elkaar aangewezen zijn, van een wederkerige noodzaak. Dit moet niet gezien worden als een romantisch ideaalbeeld van harmonie en saamhorigheid, maar als een rationele omgangscode waarbij ieders afhankelijkheid van het buurschappelijk collectief bepalend is geweest, met andere woorden als een overlevingsstrategie dus. De dorpse autonomie moet niet verward worden met autarkie, zelfvoorziening of met een gebrek aan contacten met de buitenwereld. De Drentse landbouw was wel degelijk opgenomen in een veel groter economisch systeem, regionaal en (inter)nationaal. Drentse boeren pasten zich voortdurend aan: aan veranderingen op de markt; aan zich wijzigende ecologische omstandigheden; aan bestuurlijke en belastingtechnische veranderingen en aan de bevolkingsontwikkeling. En de Drentse turfwinning (zie: Vervening) werd al helemaal door de vraag van elders gestuurd. Het bestaan in Drenthe rustte op twee pijlers, de landbouw en de verveningen.

Steden ontbraken tot aan WO II vrijwel geheel, mede omdat het gewest geen directe toegang had tot open water en altijd over het grondgebied van een ander gewest moest om bij zee te komen. Zeevaart en handel konden zich hier dus niet ontplooien. Uitgaande van de definitie van een stad als een multifunctionele centrale plaats, kan alleen bij Meppel gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling die zich sinds de 17e eeuw heeft voorgedaan, maar die in omvang altijd bescheiden is gebleven. Hoogeveen was niet meer dan een uit de kluiten gegroeide veenkolonie. Assen was tot diep in de 19e eeuw niet meer dan een vlek ter grootte van een klein dorp, evenals het dorp Emmen trouwens, dat pas in de 20e eeuw echt ging groeien. De geschiedenis van Drenthe is dus, zeker tot halverwege de 20e eeuw, de geschiedenis van het platteland, waarin de natuurlijke omstandigheden en de mogelijkheden van de bevolking deze uit te buiten en naar haar hand te zetten de rode draad vormen.  

Politieke kleur

Tot in 1917 het algemeen mannenkiesrecht en in 1919 het algemeen »vrouwenkiesrecht was ingevoerd, voerden in de Drentse Provinciale Staten de »liberale partijen veruit de boventoon. Het beperkte kiesrecht zorgde ervoor dat de »confessionele kiezers in de kiesdistricten een minderheid vormden. Ook de Drentse afgevaardigden in de Tweede Kamer waren van liberale signatuur. De Tweede-Kamerverkiezingen van 1918 brachten echter een grote verschuiving te weeg (zie ook: »Verkiezingen). De Anti-Revolutionaire Partij (ARP), die haar aanhang met name vond in de orthodoxe bevolking van Hoogeveen en Smilde en omstreken, werd in een klap de derde partij in Drenthe. Vier jaren later werd zij zelfs de tweede, na de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. Deze partij kreeg voor WO II in Drenthe bij de Tweede Kamerverkiezingen gemiddeld 24-30% van de stemmen (meer dan het landelijk gemiddelde van bijna 22%). De »sociaal-democraten waren sterk vertegenwoordigd in Zuidoost-Drenthe en de Veenkoloniën. In de Drentse Staten hadden de sociaal-democraten ongeveer een kwart van de zetels. Na WO II werd de PvdA in Drenthe met 39,4% van de stemmen de grootste partij. In de Staten had de PvdA 13 van de 35 zetels. Sindsdien heeft de partij gemiddeld 40% van de stemmen (behalve in 2002) in Drenthe. Daardoor was zij steeds in het college van Gedeputeerde Staten vertegenwoordigd. In de Drentse Staten bezette de VVD jarenlang zeven zetels (met een enkele uitzondering naar boven -1962 - en naar beneden - 1954 -). Na 1970 fluctueerde dit aantal veel sterker, van 8 in 1991 tot 13 in 1995. Bij de Tweede Kamerverkiezingen bedroeg het aantal VVD-stemmers steeds 15-20%. Hadden de confessionele partijen in 1946 nog 37% van de Drentse stemmen, bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1972 was dat geslonken tot een magere 26,9%. Geen wonder dat de drie grote partijen landelijk naar nauwe samenwerking zochten; en die kwam er ook. Na de oprichting van een federatie die onder de naam Christen Democratisch Appè;l (CDA) in 1977 al aan de Tweede Kamerverkiezingen meedeed en in 1978 aan de Statenverkiezingen, kwam in 1980 het CDA als daadwerkelijke politieke partij tot stand. De eenwording bracht de stemmenteruggang echter niet tot staan. Het CDA heeft nu gemiddeld 20% van de stemmen. 

Literatuur

  • Lit: F. van der Beemt, e.a. (red.), Ach Lieve Tijd. Tien eeuwen Drenthe en de Drenten (Zwolle 1988)
  • J.N.H. Elerie, M.A.W. Gerding en J.W.H. van Ginkel, Drenthe en zijn landschap. De geschiedenis van het Drentse landschap van prehistorie tot heden (Assen 1987)
  • Gerding, Vier eeuwen turfwinning
  • Heringa, Geschiedenis Drenthe
  • J.B.T. Kruiger, Architectuur en stedebouw in Drenthe 1850-1940 (Zwolle 1991)
  • E. Wever, Wij mogen niet klagen. De ontwikkeling van de Drentse economie na 1945 (Assen 2002).

Websites