Inval van Duitse troepen in Nederland op 10 mei 1940, begin - voor ons land - van WO II.
Eind augustus 1939 werd in verband met de oplopende internationale spanning besloten tot een algehele mobilisatie. Gedurende deze mobilisatietijd werd Nederland zoveel mogelijk in gereedheid gebracht, c.q. gehouden voor een eventuele vijandelijke aanval. De verdedigingslinies die daartoe werden uitgedacht en daadwerkelijk versterkt met verdedigingsobjecten, waren eigenlijk allen gericht op het afslaan van een aanval vanaf de oostzijde. In dit gehele verdedigingsconcept waren in Drenthe geen verdedigingslinies gepland. Wanneer de vijand Drenthe binnentrok, moesten de hier gelegerde soldaten wel zoveel mogelijk doen om de opmars te vertragen. De verdedigingsobjecten die hier werden gebouwd, waren daar dan ook op gericht.
In de opzet van de vertragingslinies in Drenthe werd gebruik gemaakt van de aanwezige hindernissen in de vorm van kanalen en rivieren. Langs deze wateren werden verdedigingslinies opgezet die elk een letter kregen. Zo waren er de O-, de Q-, de F- en de A-lijn. De A-lijn werd gevormd door de Drentsche Hoofdvaart. Langs deze vaart werden geen verdedigingsobjecten aangelegd. Bedoeling was alleen de bruggen over de vaart te laten springen. Voorwaarde voor de vertragingsfunctie van de wateren was uiteraard dat de bruggen bij een eventuele aanval niet gebruikt konden worden. Derhalve werden zij voorzien van dynamiet en in de nacht van 9 op 10 mei 1940 voor een deel opgeblazen. Ter hoogte van de bruggen waren aan de westzijde versterkingen gebouwd, meestal in tweetallen. Deze konden bestaan uit aarden wallen, loopgraven, maar ook uit betonnen kazematten. Ook op een aantal strategische punten, bijv. langs belangrijke doorgangswegen, werden dergelijke versterkingen gebouwd.
Na de nachtelijke inval van het Duitse leger werd Drenthe binnen een dag onder de voet gelopen. Ondanks dat van een wezenlijke vertraging dus geen sprake was, kan gesteld worden dat de hier gelegerde soldaten op bepaalde plekken met beperkte middelen toch vaak een behoorlijk lange tijd een overmacht aan Duitse troepen wisten tegen te houden. Voorbeelden daarvan zijn de gebeurtenissen rond de kazematten bij Noord-Sleen en Oosterhesselerbrug.