Cultuur of traditie uit het Laat-Paleolithicum, genoemd naar de karakteristieke pennenmesvormige spitsen met een gebogen rug (Federmesser of Tjonger-spitsen). Voorheen bekend als Tjonger-cultuur.
Resten van deze cultuur vinden we over grote delen van Noordwest-Europa, van Polen tot in Groot-Brittannië en van Denemarken tot in Noord-Frankrijk. Het merendeel van de vindplaatsen moet gedateerd worden in het Allerød-interstadiaal (ca. 11.900-10.900 v.Chr.), een warmere fase tijdens het Laat-Glaciaal. In deze relatief warme periode jaagde men vooral op standwild, zoals edelhert, eland en wild zwijn, maar ook op vogels en ander klein wild. Behalve Tjonger-spitsen zijn ook korte, brede krabbers kenmerkend voor vindplaatsen uit deze periode. In Noord-Nederland kennen we enkele honderden vuursteenvindplaatsen die aan de Federmesser-cultuur toegewezen kunnen worden. Een concentratie van enkele tientallen vindplaatsen vinden we op langgerekte dekzandruggen of kopjes in en langs het Hunzedal. Enkele nederzettingen zijn ten dele opgegraven, o.a. bij Een, Eext en Exloo.