(Winsum 1805 - Nieuwe Pekela 1865)
Stichter en predikant van de eerste Baptisten Gemeente in Nederland. Studeerde theologie in Groningen en Leiden. Van 1828 tot 1838 was hij achtereenvolgens predikant te Lekkum, Winschoten en Franeker. Door het verlies van twee kinderen en het overlijden van zijn vrouw raakte hij in een geestelijke depressie en vroeg hij ontslag; dat werd hem eervol verleend. Na herstel nam hij in 1839 een beroep aan naar Gasselternijveen. Onder invloed van Newtons Cardifonia waren zijn godsdienstige inzichten veranderd. In 1843 weigerde hij om doop en avondmaal te bedienen als de kerkelijke tucht niet werd gehandhaafd. Hij kwam in conflict met de kerkenraad wat leidde tot zijn afzetting. Hij bleef wonen in Gasselternijveen en liet zich met medewerking van Duitse Baptisten aanstellen tot herder en leraar van de 'eerste gemeente van gedoopte christenen' in Nederland. Op 15 maart 1845 liet hij zich dopen in het water van de Nijveensche Mond bij de boerderij van Roelof Reiling, samen met zes anderen: de scheepskapitein Arend Speelman uit Nieuwe Pekela, Roelof Reiling en diens vrouw Geertruida Teissen en de drie broers Willem, Johannes en Hendrik Kruit. Zij waren de eerste Baptisten in Nederland. Wegens teleurstelling omdat zijn gemeente niet groeide, verhuisde Feisser in 1849 naar Nieuwe Pekela.