( Hoogeveen 1756 - Hoogeveen 1836) Vervener, bestuurder.
Reeds op de leeftijd van 30 jaar werd hij benoemd tot lid van de Etstoel. Hij maakte tevens deel uit van Ridderschap en Eigenerfden. Ook gaf hij mede leiding aan het Hoogeveense exercitiegenootschap. Na de inval van de Fransen in 1795 maakte hij deel uit van de Provisionele Representanten van het Volk van Drenthe. Vervolgens werd hij aangewezen als een van de vijf gecommitteerden, die net als vroeger de gedeputeerden het dagelijks bestuur van het gewest vormden.
In 1797 was hij een van de drie Representanten die namens Drenthe naar de Nationale Vergadering in Den Haag werd gezonden. Na de staatsgreep in 1798 door de unitarissen (voorstanders van een eenheidsstaat) weigerde de gematigde De Jonge (voorstander van federalisme in een verbeterde statenbond) de eed van onveranderlijke afkeer van het stadhouderschap, het federalisme, de aristocratie en de regeringsloosheid af te leggen. Nadien, in 1797, vormde De Jonge met twee anderen de Commissie van Finantie, het uitvoerend orgaan van het Intermediair Administratief Bestuur voor Drenthe.
Vanwege zijn groot bezit aan veen was hij hoofdparticipant en directeur van de Algemene Compagnie van de 5000 Morgen. In 1803 werd De Jonge benoemd tot departementaal inspecteur van wegen en waterlossingen. De door hem uit te voeren overschouw, d.w.z. een extra schouw boven die van de kerspelbesturen, is tot 1811 blijven bestaan. Vanaf 1806 maakte hij tal van jaren deel uit van het gemeentebestuur van Hoogeveen. Daarnaast was hij vanaf 1811 vele jaren vrederechter in het kanton Hoogeveen, terwijl hij ook als kerkvoogd zich verdienstelijk heeft gemaakt.