In de Drentse heidevelden en rond vennen komen in totaal vier heidesoorten voor: Struikheide (Calluna vulgaris), Dopheide (Erica tetralix), Kraaiheide (Empetrum nigrum) en Lavendelheide (Andromeda polifolia). Hiervan is Struikheide het meest algemeen en verantwoordelijk voor de 'paarse' heide in augustus.
Struikheide groeit vooral op droge en voedselarme zandbodems. Dopheide is gebonden aan natte zand- en veengronden. Deze rozebloeiende soort is kenmerkend voor natte heidevelden, waarvan het Dwingelderveld de belangrijkste vertegenwoordiger is. Ook voor hoogveen, zoals in het Bargerveen en tal van kleine met veen dichtgegroeide vennen, is dopheide karakteristiek. Kraaiheide is een onooglijk bloeiende heidesoort, die vooral in ijle dennenbossen voorkomt. De zwarte bessen zijn decoratief en eetbaar. De blaadjes van kraaiheide zijn zomers intens groengekleurd, in de winter opvallend bruinrood. Lavendelheide is gebonden aan hoogveen. In het vroege voorjaar bloeit deze soort met roze bloemen.
Bij verdroging door ontwatering verdwijnen lavendelheide en dopheide snel uit heide- en veengebieden. Struikheide heeft vooral te lijden van vergrassing als gevolg van het achterwege blijven van specifiek heidebeheer als plaggen, grazen en maaien. Dopheide en Lavendelheide gaan vooral achteruit door verdroging en het daarmee gepaard gaande verbossing en vergrassing van het milieu. Kraaiheide neemt de laatste decennia juist toe.