(Middelburg ca. 1720 - ?) Van 1750-1753 predikant te Odoorn en praktiserend homofiel.
Studeerde theologie in Groningen, was proponent in Appingedam en kwam in 1750 naar Odoorn. Hij was een charismatisch spreker, naar wie ook velen uit andere kerspels kwamen luisteren. Hij nodigde jonge mannen en zelfs een collega in zijn huis en in zijn bed. Geruchten over zijn homoseksuele aanleg brachten onrust in Odoorn, maar drongen niet over de kerspelgrenzen heen naar Gieten, waar zijn collega Henricus Carolus van Bijler een heksenjacht ontketende op 'sodomieten'. De gerechtelijke autoriteiten in Drenthe stelden een onderzoek in. Tal van getuigenverklaringen werden op schrift gesteld, waarna Klinck het advies kreeg om Drenthe te verlaten. Hij vertrok naar Oude Tonge op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. Tijdens zijn afscheidsdienst was de kerk in Odoorn afgeladen en velen liepen de tranen over de wangen.
In Oude Tonge achtervolgde zijn Drentse verleden hem zo, dat het tot een jarenlang proces kwam. Hij rechtvaardigde zijn homoseksualiteit met een beroep op de bijbel, waarmee hij zijn tijd ver vooruit was. Hij weigerde aanvankelijk om mee te werken aan een juridische zuiveringsprocedure. Op het eiland kwamen twee partijen fel tegenover elkaar te staan, omdat velen geen geloof hechtten aan de beschuldigingen tegen de dominee. In 1757 werd hij geschorst als predikant, overgebracht naar de gevangenis in Den Haag en in 1759 afgezet. De aanklager bij het Hof van Holland had levenslange opsluiting geëist, maar hij werd veroordeeld tot eeuwige verbanning uit de provincies Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht. In februari 1760 werd hij uit de gevangenis ontslag en verdween in ballingschap en uit het zicht.
Van alle sodomieprocessen uit de 18e eeuw is de zaak tegen Klinck het uitvoerigst gedocumenteerd, vooral dank zij de getuigenverklaringen uit Drenthe. Zie ook: Homoseksualiteit.