Bewoner van een kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid.
Iedere Nederlandse stad had wel een afdeling van de Maatschappij en deze afdeling zorgde voor het innen van de contributie. Als een afdeling f 1700 bijeen had gebracht, kon de afdeling een gezin naar de koloniën van de Maatschappij zenden. De kolonist met zijn gezin kreeg bij aankomst een volledig ingericht koloniehuisje (boerderijtje) en ging onder leiding van wijkmeesters van de Maatschappij de grond, ca. 3 ha in cultuur brengen. De kolonisten ontvingen loon voor de geleverde arbeid. Kolonisten, die voldoende bekwaam waren in het werk op de boerderij, kregen de status van vrijboer en betaalden dan pacht voor hun hoeve.
De kolonist was binnen de koloniën aan strenge regels gebonden. Kinderen waren verplicht de school te bezoeken en tevens was de kerkgang verplicht.