(Beekbergen 1949) Schrijfster. Voormalig dijkgraaf van Waterschap Reest en Wieden.
Verhuisde op haar twaalfde naar Drenthe. Werkte enige tijd als kleuterleidster en lerares Nederlands in het onderwijs. In 1969 schreef ze het tv-spel Niemandsland, een jaar later volgde de verhalenbundel Liefje, lijden heeft geen kleur. Ook schrijft ze toneel (bijv. voor de vrouwentoneelgroep in Erica) en radio- en liedteksten. Zij geeft lezingen en voordrachten uit eigen werk en was samensteller van een radio-programma. In 1978 schreef ze de tekst bij de jaarlijkse koppermaandagprent van de Drentse drukkers.
Sinds 1980 schrijft ze in het Drents. In dat jaar verscheen haar poëziebundel Achter oen ogen, gevolgd door Op-eschoond (1983) en de tweetalige bundel Hoogspanning (1987). In 2000 bracht stichting Het Drentse Boek de tweetalige bundel Kleine kathedraal uit. Veel werk verscheen ook in Oeze Volk, Drenthe, Roet en tal van bloemlezingen.
Haar proza en poëzie hebben universele thema's, zoals eenzaamheid, relaties en ontmoetingen. Met Albert Haar schreef ze taalcursussen in Zuidwest-Drents.
Kool was ook maatschappelijk actief: ze was onder meer raadslid, lid van Gedeputeerde Staten van Drenthe, voorzitter van de federatie Sont, mede-oprichter en voorzitter van de stichting Het Drentse Boek en lid van het projectbestuur Drentse Taol. In 1981 kreeg ze voor haar literaire werk binnen het Nedersaksische taalgebied de Johanna van Burenprijs. In 1985 werd ze onderscheiden met de Zilveren Anjer en in 1990 kreeg ze de Culturele Prijs van Drenthe.