Meetnet, gebaseerd op het door onderzoek aan epifytische (op bomen groeiende) korstmossen gedetailleerd in kaart brengen en monitoren van de effecten van ammoniak (NHX).
In Drenthe startte men dit onderzoek in 1989 en sinds 1991 beslaat het korstmossenmeetnet de gehele provincie.
Voor 1989 richtte het korstmossenonderzoek in Drenthe zich sterk op de effecten van zwaveldioxide (SO2). Het Drentse meetnet telt ca. 580 monsterpunten, waarbij een monsterpunt gewoonlijk bestaat uit tien bomen (Zomereik, Quercus robur). Zwaveldioxide en ammoniak hebben een verschillende uitwerking op de soortensamenstelling van korstmossen. Een hoge concentratie zwaveldioxide is toxisch (en daarmee fataal) voor veel soorten, er zijn echter ook soorten die hoge concentraties kunnen verdragen. De aanwezigheid van ammoniak leidt tot het verdwijnen van acidofyten (zuurminnende korstmossen) en stimuleert nitrofyten (stikstofminnende korstmossen). Door dit verschil in interactiemechanisme zijn de effecten van zwaveldioxide en ammoniak apart in de soortensamenstelling herkenbaar. Bij de provinciale kartering wordt de hoeveelheid nitrofyten per monsterpunt uitgedrukt in de Nitrofiele Indicatie Waarde (NIW); de hoeveelheid acidofyten duidt men aan met de Acidofiele Indicatie Waarde (AIW). Deze waarden schetsen een gedetailleerd beeld van de ammoniakbelasting in de verschillende delen van Drenthe.