Onder voedselrijke omstandigheden uit moeras ontstaan veenpakket.
Gevoed door de Noord- en Zuidwest-Drentse beken zijn laagveengebieden ontstaan langs de rand van het Drents plateau. Slechts enkele relatief kleine delen liggen binnen de provinciegrens, namelijk bij Nijeveen en ten noorden van de lijn Roden-Peize-Paterswolde. Reeds vanaf de Middeleeuwen zijn vanaf de hogere gronden de veengebieden ontgonnen in een langgerekte, opstrekkende verkaveling zonder bebouwing. De gronden werden als hooiland of als veenweide gebruikt.
Laagveen kan door zijn lage ligging niet op natuurlijke wijze ontwaterd worden. Het kan dus niet zoals hoogveen afgetapt worden om het veen te laten indrogen. Het laagveen werd gewonnen door het onder de waterspiegel weg te baggeren, als specie uit te spreiden op legakkers en het te versnijden en op te breken als het voldoende was ingedroogd. Deze vorm van laagveenontginning noemt men het slagturven. De methode is waarschijnlijk in het begin van de 16e eeuw tot ontwikkeling gekomen en heeft snel een enorme vlucht genomen. Met de baggerbeugel, een lange stok met aan het uiteinde een net of mand, was men in staat tot diep onder de waterspiegel het veen weg te halen. Dit veen werd op de wal getrokken, of, als dat niet meer mogelijk was, in een platte ondiepe schuit op de veenplas. Als deze vol was werd hij naar het zetveld gevaren waar de specie eruit werd geschept. Door de afwisseling van trekgaten en legakkers ontstond in een laagveengebied een ribbenstructuur. Is in Drenthe op beperkte schaal toegepast. Zie ook: Turfbaggeren; Petgaten.