Persoon die zich bezighoudt met het opnemen van de vorm en de afmetingen van een terrein en deze in kaart brengt (zie: Cartografie).
De Drentse overheid maakte vanaf de 17e eeuw gebruik van landmeters. Zij vroegen dan om admissie (toelating) bij het Drents bestuur, met overhandiging van een bewijs van bekwaamheid. Na een eedsaflegging kon de landmeter dan aan het werk.
In de 17e eeuw vonden de landmeters vooral werk in metingen ten behoeve van de heffing van grondbelasting. Zeker een vijftiental landmeters is bekend, zoals Johan de la Haye, Berent Lijphardt, Berent Heuvinge uit Loon, Carst Pieters uit Koekange en Johan Baptist van Regemortes. Ook de voortschrijdende vervening vereiste regelmatige landmeetkundige werkzaamheden en karteringen.
Tot 1811 zijn bijna honderd landmeters in Drenthe werkzaam geweest, onder wie Ernst Beuker in Hoogeveen, Geert Manting in Westdorp, Lambartus Grevijlink in Spijkerboor en Nicolaas ten Wolde in De Wijk. Een grote opdracht was vanaf 1811 de voorbereiding van het Kadaster, waartoe geheel Nederland in kaart gebracht moest worden. In 1830 was dit enorme werk gereed, waarna in 1832 het Kadaster werd ingevoerd. Vrijwel alle eerste kadastrale kaarten, de zogenaamde minuutplans, zijn bewaard gebleven.