(Sneek 1943) Archeoloog.
Studeerde scheikunde en prehistorie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Is sinds 1967 verbonden aan het Biologisch-Archaeologisch Instituut. Groef grafheuvels en grafheuvelzolen op bij Emmen, Eext, Lhee en Borger en nederzettingen bij Eursinge en Odoorn. Verrichtte naonderzoek in hunebedden en resten daarvan in Emmen, Exloo, Odoorn en Wapse. Bestudeerde aardewerk- en grafvormen uit het late Neolithicum en de vroege Bronstijd, en samen met J.D. van der Waals de Nederlandse grafvondsten van de enkelgraf- en de klokbekercultuur. Werkte met A. Brindley aan een nieuwe typologie van het aardewerk van de trechterbekercultuur. Schreef samen met W.G. Mook en J. van der Plicht kritische overzichten van de op de archeologie van Nederland en omgeving betrekking hebbende 14C-bepalingen en bestudeerde de toepassingsmogelijkheden van de 14C-methode (J.N. Lanting en W.G. Mook. The pre- and protohistory of the Netherlands in terms of radiocarbon dates (Groningen 1977); J.N. Lanting en J. van der Plicht, 'De 14C-chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie I, II en III', Palaeohistoria 37-38 (1995-1996), 39-40 (1997-1998), 41-42 (1999-2000).