In 1953 opgericht instituut aan de RUG, afsplitsing van het Nederlands Instituut van de Letterenfaculteit, met als doelstelling de bestudering van de Nedersaksische (Oost-Nederlandse) dialecten.
De voorbereiding verliep moeizaam, niet alleen door tegenstellingen over de vraag wat het instituut precies moest doen, maar ook door de tegenwerking van de Letterenfaculteit in de persoon van de toenmalige hoogleraar Nederlands.
De eerste hoogleraar was K.H. Heeroma, die het instituut maakte tot een wetenschappelijke instelling die zich richtte op het gebied tussen Midden-Nederland en de Duitse Weser. De omvang van dit gebied was noodzakelijk om de Oost-Nederlandse dialecten in een juist licht te kunnen plaatsen. Dit toonde hij aan door de uitgave van de Taalatlas van Oostnederland en aangrenzende gebieden. Naast de taal- en letterkunde kwam er door het vormen van eigen afdelingen speciale aandacht voor de dialectgeografie (T. Hoekema 1954-1968, daarna H. Entjes 1969-1974), de literatuur (G.N. Visser 1963-1975), de lexicografie (J. Naarding 1959-1963, daarna G.H. Kocks 1969-1998), de naamkunde (H.T.J. Miedema 1962-1966, daarna R.A. Ebeling 1966-1999), de regionale geschiedenis (P.Th.F.M. Boekholt 1975-2001) en de volkskunde (J. van der Kooi 1980 -). Na Heeroma kwamen als hoogleraren H. Entjes (1974-1982) en H. Niebaum (1984 -).
Inmiddels is het Instituut opgegaan in de cluster Nederlands-Fries-Nedersaksisch. Door bezuinigingen en pensionering van medewerkers zijn de meeste disciplines weer verdwenen. Orgaan van het instituut was de Driemaandelijkse Bladen (Nieuwe Serie).