Herder die kudde vee hoedt.
In de 17e eeuw soms nog koeienherder (beesteheer) en schaapherder in één dorp. Toen de schapen-houderij geleidelijk de rundveehouderij verdrong, onder meer door runderpest, doordat het schaap gemakkelijker te houden was op de schrale heide en door de 18e-eeuwse verandering in bemestings-techniek, werden schapen onmisbaar en schepers belangrijk.
De scheper was in dienst van de marke. Indien hij gehuwd was, bewoonde hij de scheperij, een marke-woning. Hij verzorgde de dorpskudde die in de 19e eeuw soms meer dan duizend schapen telde. Hij werd soms bijgestaan door een hulp-sche-per of meeheer. 's Morgens leidde hij de dorpskudde naar de heide waar hij haar hoedde en 's avonds bracht hij haar terug. De scheper had tevens de zorg voor de gezondheid van de dieren, verleende assistentie bij het wassen en scheren van de schapen en bij de »eslating (beweiding van de es in de nacht, tussen schaaphekken). Met de opkomst van de »kunstmest en de heideontginning verdwenen begin 20e eeuw schaapskudden en herder. Momenteel zijn er nog een aantal schepers die schaapskudden hoeden, onder meer op het Balloërveld en de Dwingeloosche Heide. Zie ook: Schaap/schapenhouderij.