Plaatsen waar van overheidswege of met machtiging van de overheid slechts tegen betaling doortocht of doorvoer wordt verleend over een weg, waterweg of brug.
De betaling van het verschuldigde bedrag, tol of tolgeld geheten, kon bij een weg of brug worden afgedwongen door deze af te sluiten met een tolhek of tolboom. Met de inning van het geld, de tolheffing, werd een tolbaas, tolgaarder of tolpachter belast. Een tolgaarder was een persoon in loondienst van de persoon of instantie die het tolrecht had, een tolpachter iemand die voor een bepaald bedrag en voor een bepaalde periode bij inschrijving het tolrecht had gepacht, terwijl de benaming tolbaas dat onderscheid in het midden laat. Nagenoeg altijd sluit de tolboom aan één zijde aan tegen het dicht op de weg gelegen tolhuis, de woning van de tolbaas, waardoor clandestiene passage wordt voorkomen.
Tolheffing behoorde vanouds tot de regalia of rechten van de vorst. De opbrengst diende voor het onderhoud van de wegen en het beschermen van reizigers tegen overlast van rovers en soortgelijke figuren. In het bijbelse Palestina lieten de Romeinen de reizigers al tol betalen, in Nederland hief Karel de Grote in 779 n.Chr. reeds tol van voorbijvarende schepen te Dorestad (Wijk bij Duurstede) terwijl bisschop Frederik van Blankenheim, die sinds 1046 als landsheer van Drenthe optrad, tol eiste voor het passeren van de grenzen van de Landschap Drenthe. Bij deze zogenaamde landsheerlijke tollen, met name die bij de steden Coevorden en Meppel, waren de tarieven zodanig dat ze meer fungeerden als een in- of uitvoersrecht. Van sommige goederen moest in natura betaald worden De tol bij De Punt was van de stad Groningen. Beruchte watertollen in de 17e en 18e eeuw waren de turftollen te Zwartsluis en Blokzijl en de 'gelden' die geheven werden voor de afvoer van turf door Groningse wateren.
Onder de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1579-1795) werd de tolheffing geregeld door het bestuur van de Landschap Drenthe, die octrooien kon verlenen voor tolheffing als vergoeding voor de kosten van aanleg of onderhoud van wegen en kanalen.
Tijdens de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) werden de rijkstollen opgeheven, terwijl de resterende tollen aan een onderzoek werden onderworpen om te zien of ze wel rechtmatig waren. Na de omverwerping van de Franse heerschappij werd de oude toestand van voordien hersteld, zij het dat het verlenen van tolrechten nu bij koninklijk besluit werd geregeld. In een later stadium was alleen nog koninklijke goedkeuring achteraf nodig. Rijk, provincie en gemeenten werden door wetgeving gemachtigd tolheffing op hun eigen wegen instellen, terwijl aan straatwegmaatschappijen, samenwerkende gemeenten, waterschappen en ook particulieren concessies konden worden verleend. Een en ander nam een grote vlucht toen in de 19e eeuw de aanleg van kunstwegen (het verharden van wegen) meer en meer in zwang kwam hetgeen aanzienlijke bedragen vergde.
Voor elke tolweg werd een tolreglement opgesteld, waarin de plaats van de tolbomen, de tarieven, de vrijstellingen, enz., werd vastgelegd. Ook de wijze waarop de tollen werden verpacht en de rechten en verplichtingen van een tolpachter waren minutieus geregeld. Omdat tol betalen niet bepaald populair was, zijn er vrij veel kwesties geweest over vrijdom, ontwijking en ontduiking van tol.
Naarmate het verkeer na 1900 toenam werden de tolbomen steeds meer als hinderlijk ervaren, terwijl men zich door de invoering van de wegenbelasting in 1926 ook nog dubbel gepakt voelde. Weliswaar waren de rijkstollen in 1900 al afgeschaft, maar de andere tolheffers bleken financieel niet in staat dat voorbeeld snel te volgen. De provincie Drenthe hief de tol op de enige provinciale weg Assen-de Hilte op per 1 mei 1917. Via afkoopregelingen en schadevergoedingen verdwenen successievelijk ook de andere tollen in de provincie. In 1948 werden de laatste drie tollen op openbare wegen in Drenthe afgeschaft. Het betrof de tol te Midlaren, de tol op de Reggersweg bij Meppel en de tol op De Pol bij Peize. Daarna bestond nog slechts de tol op de particuliere grindweg over het landgoed Dikninge, die in 1965 werd opgeheven. In de hieraan voorafgaande periode van 160 jaar hebben ca. 180 tolbomen gedurende kortere of langere tijd de Drentse wegen versperd. [Houtman]