Manier van denken en handelen, waarbij een relatie wordt gelegd tussen van de norm afwijkend gedrag en (herhaaldelijke) tegenslag of juist opvallende voorspoed.
Voor tegenslag, doorgaans ziekte in het huisgezin of onder vee, werden dorpsgenoten, meestal vrouwen, verantwoordelijk gehouden. Mannen zouden daarentegen met toverij juist voorspoed en macht verwerven.
Om toverij aan te tonen en de betovering ongedaan te maken, konden verschillende middelen worden aangewend, zoals de sleutelproef (een bijbel aan een sleutel hangen en namen noemen; indien de naam van de toveres werd genoemd, begon de bijbel te draaien) of het verbranden van bijv. de ziekmakende verenkrans in een hoofdkussen (zie ook: Heksen). Ook kon een beroep worden gedaan op onttoveringsdeskundigen, de duivelbanners. De tovenaar/toveres werd verondersteld een pact met de duivel te hebben gesloten.
Rechtszaken aangaande toverij zijn in Drenthe bekend vanaf de vroege 16e eeuw. De verdachte van toverij kon zich verweren door van de betichter bewijs te eisen (de zgn. voetzetting). Kon dit niet worden geleverd, dan dan ging de beschuldigde vrijuit en werd de betichter met een boete bestraft. Ook konden straffen worden afgekocht. De voetzetprocedure werd in de 17e eeuw afgeschaft. Alleen de Drost en Etstoel konden nu, eventueel met foltering, de bewijslast voor toverij leveren.
Een actieve vervolging van toverenaars/toveressen heeft in Drenthe niet plaats gehad. De vanaf de 17e eeuw gevoerde (smaad)processen hebben betrekking op het kijven, het gebruik van het woord toversche als scheldwoord. Tegen onttoveringsdeskundigen werd wel juridisch opgetreden. Beschuldigingen van toverij kwamen in Drenthe tot - ver - in de 20e eeuw voor. Een afdoende verklaring voor het betichten van mannen en vrouwen van toverij is niet te geven; gedacht kan worden aan de regulering van de huwelijksmarkt. De frequentie van geuite beschuldigingen correspondeert ook niet - zoals vaak verondersteld - met malaise in de economie i.c. landbouw. Zie ook: Volksverhalen.