Begrip
Alle rechten voorbehouden

Veenkoloniaal landschap

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Cultuurlandschap ontstaan uit systematisch ontgonnen veengebieden. Hierbij denkt men meestal aan de Groninger veenkoloniën, maar ook het aangrenzende Drentse veengebied behoort daarbij.

Kenmerkend zijn de sporen die de systematische en grootschalige vervening heeft achtergelaten en die bepalend waren voor de inrichting en ontwikkeling van het gebied. De aanvankelijk trage noord-zuid gaande turfwinning van de venen oostelijk van de Hondsrug werd na 1817 (Convenant) sterk versneld. Daarbij werd het Groninger ontginningsmodel gevolgd. Vanuit de monden werden hoofdvaarten in fasen naar het einde van iedere veenmarke gegraven. Van daar uit werden op regelmatige afstand wijken links en rechts het veen ingelegd op gemiddeld rond 100 m van elkaar. De waterwegen dienden allereerst voor ontwatering van het veen, later voor turfvervoer (zie: Turfvaart).

Nadat de veenlaag tot turf was verstoken, werd de ondergrond  ontgonnen tot cultuurland. Daartoe werd het zand dat na het graven van de wijken was vrijgekomen, over het land verspreid, evenals de bovenste veenlaag (bonkveen). Tenslotte werden er meststoffen over uitgespreid. Dat kon stadsvuil of compost zijn. Deze stad-Groninger meststof die veel in de Groninger veenkoloniën was toegepast, was echter schaars en duur. Daarom werd er compost uit andere steden van ver aangevoerd, evenals andere meststoffen zoals gier, koeienmest, roet en terpaarde. Als retourvracht diende dan turf.

Zand, veen en mest werden door elkaar geploegd waardoor er een nieuwe grondsoort ontstond, veenkoloniale grond. Hierop was aanvankelijk een gemengd agrarisch bedrijf, waarbij akkerbouw hoofdzaak was. Het rundvee voorzag in de behoefte aan mest. Na het derde kwart van de 19e eeuw kwam kunstmest in grote hoeveelheden beschikbaar, mede bevorderd door coöperatieve aankoopverenigingen, en nam het aantal koeien snel af. In de Oost-Drentse veenkoloniale gebieden ontstonden naar verhouding grote landbouwbedrijven die elk de helft van het gebied tussen twee wijken gebruikten en tussen 20 en 30 ha groot waren. Ze werd bewerkt vanuit de boerderij, vaak van het Groninger type, die op de kop van het land aan de hoofd-vaart was gesi-tueerd. Op basis van agrarische producten en/of beschikbare brandstof ontstonden er landbouwindustrieën als aardappelmeel- en strokartonfabrieken.

Literatuur

  • Lit.: Bieleman, Boeren Drentse zand
  • Gerding, Vier eeuwen turfwinning
  • H.J. Keuning, De Groninger veenkoloniën
  • een soci-aal-geografi-sche studie (Groningen 1933).