Op overlevering (waarneming en volksgeloof) gebaseerde opvattingen over het weer.
Achterliggend principe is in het algemeen dat een specifiek verschijnsel in de atmosfeer of een specifieke constellatie aan de hemel, al dan niet op een bepaalde kritische dag (lotdag of merkeldag), of een bijzonder gedrag van een diersoort kan worden beschouwd als een aanzegging voor het komende weer. Zo roept mist in de winter vorst op: Mist hef vörst in de kist. Motregen uit het noorden duidt op mooi weer: Noorderstof, komp mooi weer op of. En: Veul ekkels aan de tak, maakt de winter strak, maar Een gruun midwinter, een zoor [dor] Pasen. Een nieuwe maan op maandag gaf altijd veel storm en onweer.
Bijna iedere maand had wel haar lotdagen. Zo zou het weer op de drie (laatste) vrijdagen in februari een voorspelling zijn voor de weersgesteldheid in de jaargetijden lente, zomer en herfst. Aan Lichtmis (2 februari) werd een speciale betekenis toegekend, met name wat betreft de bijenhouderij: Lichtmis helder en klaar, dat geeft een goed bijenjaar. De weersgesteldheid op de Hondsdagen zou voor een lange periode bepalend zijn: Is het dreuge op Sint Margriet [20 juli], dan regent het zes weken niet. Diergedrag dat regen voorspelt: As de zwalvies leeg vliegt, komp er regen en As de koenen in de regen blieft vreten, kunj 't mooi weer wal vergeten. Ook het menselijk lichaam zou het weer voorspellen: As je de lieksteden (littekens) stikt, is er slecht weer op komst.