Waterwegen in een veengebied.
Te onderscheiden in - al naar gelang hun betekenis in het waterwegenstelsel - hoofdwijken, dwarswijken en plaatswijken. De wijken bezaten een breedte en diepte die in verband stond met de afmetingen en diepgang van de vaartuigen en het waterpeil van het hoofdkanaal. Zie ook: Turfgraven; Turfvaart. Daar waar binnen een verveningsgebied met één wijkwaterpeil de zandondergrond hoog voorkomt, moesten de wijken dieper in de zandondergrond gegraven worden. Aan de bovenzijde worden ze dan ook breder dan de overige wijken. Dergelijke wijken worden in de volksmond dikke wijken (dik = groot, omvangrijk (Dr.)) genoemd. De term kan ook slaan op hoofdwijken en hoofddiepen die wijder waren dan wijken. Sommige wijken kregen ook officieel deze naam, bijv. de Dikkewijk of Suermondswijk in Smilde en de Dikkewijk bij Nieuw-Amsterdam. Wijken werden in sommige (oudere) veenkoloniale gebieden niet tot in de zandondergrond gegraven, maar uitsluitend in het veen. De afwatering kon middels zwetsloten op een lager peil plaats vinden. Vaar- en verveningsniveau konden beduidend verschillen. Langs de wijken liet men stouwen staan. Op sommige plaatsen voeren de schepen 2 m hoger dan het zetveld.
In de jaren 1950 en 1960 zijn gedeelten van wijken in het Drentse Veenkoloniale gebied gedempt met afval. Hetzelfde gebeurde in het Groningse deel van de Veenkoloniën. De Hinderwet verbood dit niet. Bedrijven, agrariërs en in mindere mate gemeenten stortten het afval met toestemming van de agrarische eigenaren van de wijken. Na afdekking met grond konden agrariërs zo hun percelen vergroten. Alle betrokken partijen hadden belang bij deze afvalstort. De verandering van het denken over deze wijze van afvalverwijdering is ingezet aan het eind van de jaren '70, toen in Lekkerkerk een grootschalige sanering van met (chemisch) afval gedempte sloten onder een inmiddels aangelegde woonwijk noodzakelijk bleek. Actiegroepen vroegen ook in Drenthe nadrukkelijk aandacht voor deze vorm van bodemvervuiling.
In Zuidoost-Drenthe, in het gebied tussen Schoonebeek en Annen, zijn ongeveer vijftig stortlocaties bekend, die nu zijn opgenomen in het Bodemsaneringsprogramma van de Provincie Drenthe. In het kader van de uitvoering van dit programma wordt door onderzoek vastgesteld welke vorm van sanering noodzakelijk is: volledige verwijdering van het afval dan wel het nemen van maatregelen om verspreiding van vervuiling via het grondwater te voorkomen. Deze maatregelen worden aangeduid als ibc-maatregelen: isoleren, beheersen en controleren. Deze wijze van sanering zal naar verwachting gelden voor het merendeel van de locaties. Afspraken tussen overheden en eigenaren over de sanering van wijken worden vastgelegd in convenanten. Saneringen vinden veelal plaats als onderdeel van landinrichtingsprojecten. [Booij, M.A.W. Gerding & van Dijk]