Lat.: Solanum tuberosum - Knolgewas.
De vroegste vermeldingen van de teelt in Drenthe dateren uit eerste helft van de 18e eeuw, toen het gewas in Zuidlaren en de Lula (beide grenzend aan de Veenkoloniën) en in het zuidwesten van de landschap (Dwingeloo, Ruinerwold) kennelijk al op enige schaal werd verbouwd. Algemeen wordt aangenomen dat het beruchte hongerjaar 1740/41 een belangrijke invloed heeft gehad op het gebruik van aardappelen als voedsel en de verbreiding van de teelt. Aan het begin van de 19e eeuw werd het als akkerbouwgewas echter nog niet op de essen geteeld maar enkel op zgn. kamp-land. De aardappel had velerlei voordelen: 1. Een areaal aardappelen kan aanzienlijk meer mensen voeden dan eenzelfde areaal met graan. 2. Het gehalte aan vitamine C had op de langere termijn een positief effect op de algehele gezondheidstoestand van de bevolking. 3. Ploeg met paard waren niet nodig om de aardappel voor eigen gebruik te kunnen telen. 4. De aardappel had een belangrijke onkruidonderdrukkende werking, wat positief werkte op de opbrengsten van de gewassen waarmee het in een vruchtomloop werd geteeld. 5. Als zomergewas was het minder onderhevig aan allerlei weersrisico's. Nadeel was echter dat het gewas een vrij zware bemesting vereiste, arbeidsintensief was en dat de knollen zich moeilijk lieten bewaren. Als gevolg van de wijze van vermeerdering was het daarbij erg kwetsbaar voor allerlei ziekten. Naast het gebruik voor menselijke consumptie was de aardappel ook al vroeg van belang als veevoeder, speciaal voor het mesten van varkens. Voordat de teelt in 1845 werd getroffen door de aardappelziekte (Phytophthora) besloeg de aardappel in Drenthe ca. 12% van het totale bouwlandareaal, overeenkomstig de situatie elders in de zandgebieden van ons land. Onder invloed van een zich snel ontwikkelende aardappelmeelindustrie heeft de teelt zich in de veenkoloniale gebieden na 1865 belangrijk uitgebreid. Terwijl in 1838 aardappelen in de gemeenten van het latere Veen-zandgebied (zie landbouwgebied) nog slechts 11% van het totale areaal bouwland innamen, was dat aandeel rond 1920 toegenomen tot ongeveer de helft, voor een groot deel fabrieksaardappelen. Elders in de provincie werd toen gemiddeld genomen ruim een kwart van het bouwland met aardappels beteeld. Rond 1995 besloeg het aardappelareaal zo'n 42% van het Drentse bouwland; daaronder waren 36% fabrieksaardappelen ten behoeve van de aardappelmeelindustrie. [Bieleman]