Landbouwindustrie, gericht op bereiding van zetmeel uit aardappels. Aanvankelijk werd dit zetmeel vooral gebruikt als appreteermiddel in de textielnijverheid en werd daartoe in grote hoeveelheden uitgevoerd naar Engeland.
De aardappelmeelindustrie was van meet af aan een op export gerichte industrie. De eerste fabriek voor de bereiding van aardappelmeel in de Veenkoloniën werd gesticht in 1840 in Muntendam door J.A. Boon, een entrepreneur uit Amsterdam. Boons onderneming ging echter al na twee jaar ter ziele. Gewoonlijk laat men de ontwikkeling van de Veenkoloniale aardappelmeelindustrie beginnen met de stichting van een tweede fabriek in Foxhol in 1842, door W.A. Scholten. Hij wordt doorgaans aangemerkt als de grondlegger van de aardappelmeelindustrie in de Veenkoloniën. Toch waren er tot 1860 nog slechts twee fabrieken actief. Na 1865 nam de aardappelzetmeelindustrie een grote vlucht en werd van doorslaggevende betekenis voor het landbouwbedrijf in de Drents-Groningse Veenkoloniën.
Het veenkoloniale landbouwbedrijf ontwikkelde zich sindsdien met zijn sterk gespecialiseerde, op de teelt van aardappelen gerichte opzet, tot de vroegst en meest geïndustrialiseerde sectoren van de Nederlandse landbouw. Tot 1897 stonden er ruim twintig particuliere ondernemingen. De eerste Drentse fabriek werd in 1894 door Jacob Hoogerbrugge te Smilde gesticht.
De oprichting van het Eureka-kartel in 1897 onder leiding van J.E. Scholten (zoon van W.A.) voor een aantal boeren aanleiding om tot de stichting van eigen fabriek op coöperatieve basis over te gaan: de 'Eersteling', in Borgercompagnie, in 1898. Sindsdien groeide het aantal boerenfabrieken snel. Al in 1911 verwerkten de coöperatieve fabrieken meer dan de gezamenlijke particuliere fabrieken, namelijk 3,7 tegen 2,2 miljoen hectoliter aardappelen. In 1919 verenigden de meeste coöperatieve fabrieken zich in de te Veendam gevestigde 'Coöperatieve Vereniging Coöperatief Aardappelmeelverkoopbureau', kortweg het 'Avébé', waardoor het overgrote deel van de aardappelmeel via één kantoor werd verkocht.
Het succes van de coöperatieve aardappelmeelindustrie lag voor een deel aan het feit dat het procédé relatief eenvoudig is in vergelijking met bijv. de bereiding van suiker uit bieten. In de loop van de jaren '20 van de 20e eeuw kwam de aardappelmeelindustrie in moeilijkheden als gevolg van een groeiende concurrentie van uit graan bereide zetmeelproducten en van zetmeel-soorten van tropische afkomst. Dit leidde er toe dat vooral na WO II zij zich steeds meer richtte op de ontwikkeling en productie van een grote verscheidenheid aan derivaten.
Tegenwoordig wordt zo'n 70% van alle aardappelzetmeel verwerkt tot zo'n zeshonderd van deze derivaten. Deze worden op tal van manieren toegepast in de papierindustrie, de textielindustrie, de levensmiddelenindustrie, de waterzuivering, het bouwbedrijf, de olie- en gaswinning en de lijmindustrie.
Zie ook: Aardappelmeelfabrieken. [Bieleman]