(Haren 1840-Den Haag 1916). Predikant en Tweede Kamerlid.
Studeerde theologie aan de Hogeschool te Groningen (1858- 1864) en promoveerde op de dissertatie Jacobus Alting, een bijbelsch godgeleerde uit het midden der 17e eeuw (1864). Hij begon zijn loopman als predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk te Haarlo (Ov.) (1865-1869), waarna hij beroepen werd in Emmen (1869-1891). In 1891 werd hij lid Tweede Kamer voor het kiesdistrict Emmen, hetgeen tot 1913 bleef.
Bekend is dat hij ook in de Kamer sprak met galmende domineesstem. Politiek behoorde hij tot de vooruitstrevende Liberale Unie, in de Hervormde kerk tot de moderne richting. Hij sprak in de Tweede Kamer vooral over volksgezondheid, onderwijs, waterstaat (Drentse kanalen en spoorwegen) en belastingen. Na zijn verhuizing naar Den Haag was hij daar voorzitter van de Nederlandse Protestantenbond, afdeling ’s-Gravenhage.