Heuvel van plaggen en/of aarde, opgeworpen over een of meer lijk- of crematiebijzettingen, meestal ongeveer rond, met een diameter van 5 tot 25 m en een hoogte van 0,5 tot 2,5 m, veelal gelegen in groepen.
Grafheuvels zijn met name aangelegd in het late Neolithicum (Enkelgrafcultuur, Klokbekercultuur) en in de Vroege en Midden-Bronstijd (familiegrafheuvels). Hun plaats wordt in de Late Bronstijd en de IJzertijd overgenomen door vlakgraven, kringgrepbijzettingen en - van grafheuvels uiterlijk niet te onderscheiden - brandheuvels.
Vele grafheuvels waren oorspronkelijk omgeven door een ringsloot, paalkrans, steenkrans of ringwal. Ze werden vaak gebruikt voor, soms met ophogingen en nieuwe randstructuren gepaard gaande, nabijzettingen in het centrum of aan de voet van de heuvel.
Voor het archeologisch onderzoek van grafheuvels is de kwadrantenmethode ontwikkeld. Vele grafheuvels dragen namen; zie bijv. Galgenberg, Paasberg, Schattenberg. Bekende grafheuvelterreinen zijn Balloërveld, Kampsheide, Noordse Veld en Strubben-Kniphorstbos.