Gemiddelde toestand van de atmosfeer (temperatuur, neerslag etc.) gerekend over een periode van 30 jaar.
Nederland heeft een gematigd zeeklimaat. Gedurende de hele geologische geschiedenis veranderde het klimaat verscheiden keren. In tal van die tijdperken week het klimaat in het gebied dat we nu kennen als Drenthe op enigerlei wijze af van de rest van (het huidige) Nederland. Daar gaat het hier niet over, maar wel over het huidige klimaat, het klimaat in het Subatlanticum, de jongste periode uit het Holoceen.
Op een aantal punten verschilt het klimaat in Drenthe van dat van de rest van het land. In sommige gevallen zijn die verschillen (mede)verantwoordelijk voor een afwijkende bodemopbouw en bodemgeschiktheid t.o.v. zelfde gronden elders in ons land. Zo ligt Drenthe met een gemiddelde jaartemperatuur tussen 8,5 en 9 graden Celcius duidelijk in het koudste deel van het land. Het verschil met de rest van ons land bedraagt ongeveer 2 graden Celsius en beperkt zich tot de periode september tot februari. De gemiddelde lagere temperatuur zijn o.a. een gevolg van een groter aantal vorst- en ijsdagen. Niet alleen is het aantal hoger, ze komen ook nog veel later in het voorjaar en al veel eerder in het najaar voor. De datum van de laatste vorstdag valt hier gemiddeld tussen 1 en 10 mei en van de eerste vorstdag tussen 20 en 30 oktober, beide ongeveer een maand later resp. vroeger dan in het westen. Het gebied is ook uitzonderlijk gevoelig voor vorst aan de grond ofwel nachtvorst. Deze treedt op in koude, windstille, heldere nachten als de uitstraling van warmte groot is. Gronden met een zeer hoog luchtgehalte in de bovengrond zijn bijzonder gevoelig voor nachtvorst. Zulke hoge luchtgehalten komen o.a. voor in gronden met een dun laagje uitgedroogd veen aan het oppervlak. Dit is het geval bij veel hoogveengronden, dalgronden en bovenveencultuurgronden.
Ook bouwland met een moerige bovengrond in de stroomdalen - die bijv. veelvuldig voorkomen in het Hunzedal - is gevoelig. Oppervlakkige grondbewerkingen zoals schoffelen van aardappelen kort voor zo'n fatale nachtvorstnacht kan enorme schade veroorzaken. Het losgemaakte laagje op het maaiveld verbreekt het contact met de ondergrond. De schade, met name aan aardappelen kan aanzienlijk zijn vooral als die optreedt in een reeds verontwikkeld gewas. Vroeger zeiden de boeren als ze een bevroren perceel hadden wel: 'wij hebt van nacht een schip veur de wal had' (er is een scheepslading aardappelen verloren gegaan). Hoewel de windsnelheid in Drenthe lager ligt dan in de rest van het land, komt in het voorjaar vaker dan elders een oostelijke tot noordoostelijke wind voor, die sterk uitdrogend werkt. Overdag is dan de kans op verstuiven groot op daarvoor gevoelige als veenkoloniale gronden, droge zandgronden e.d. die in, nog onbegroeid, bouwland liggen (zie: »Verstuiving). Volgt na zo'n schrale wind een windstille nacht, dan is de kans op vorst aan de grond groot met een gerede kans dat bloot gewaaide pootaardappelen bevriezen.
De neerslag bedraagt in Drenthe ca. 750 á 800 mm per jaar. Dat is meer dan het landsgemiddelde. Met name in de zomermaanden regent het meer, maar ook vaker dan gemiddeld in ons land. In juli bijv. is het aantal dagen met meer dan 1 mm neerslag gemiddeld twaalf. De verdamping is in Drenthe lager dan gemiddeld in ons land. Dat is gedurende het hele jaar, maar speciaal in de zomermaanden het geval. E.e.a. heeft ook bodemkundige consequenties . Door de langere periode met lagere temperaturen verloopt de omzetting van organische stof tot humus in Drenthe minder snel en minder gunstig dan elders in ons land. Waarschijnlijk is dat mede oorzaak van de relatief dikke strooisellagen en de hogere organischestofgehaltes van nagenoeg alle gronden en van de minder goede humusvormen. Het feit dat hier zoveel veen voor- komt (voorkwam) is waarschijnlijk hiervan het gevolg. Het hogere organischestofgehalte heeft ook tot gevolg dat in potstallen een minder dikke laag strooisel nodig was om een zelfde hoeveel mestwater te binden. Het feit dat de esdekken in Drenthe dunner zijn dan bijv. in Gelderland en Brabant kan o.a. daarvan het gevolg zijn.
De grotere productie en de geringere afbraak van organische stof zijn o.a. het gevolg van het kleinere neerslagtekort in de zomer en de grotere overmaat neerslag in de rest van het jaar. Door de grotere hoeveelheid neerslag en de geringere verdamping moet er meer water door de grond worden afgevoerd. Vrij zeker is daardoor de podzolering in de Drentse gronden sterker dan gemiddeld in ons land.