Tegenwoordig een natuurbeheersmaatregel waarbij de onnatuurlijk verrijkte of anderszins vervuilde bovenste bodemlaag wordt verwijderd.
Van de Middeleeuwen tot in de 20e eeuw werden op de hogere zandgronden stukken heide afgeplagd. Afplaggen van vooral de vochtige heide leverde brandstof en bouwmateriaal voor plaggenhutten. In het landbouwsysteem van die eeuwen werd ook geplagd om het in de potstallen te mengen met de mest die het vee daarin 's nachts deponeerde. In het voorjaar ging het mestpakket naar de akkers om een voedingsbodem te bieden aan granen. Zo ontstond door de toegevoegde lagen mest en verteerde plaggen een vruchtbare es (zie ook: Plaggenbemesting).
Het landbouwsysteem is al lang verlaten, maar de noodzaak tot afplaggen van ooit voedselarme bodems is des te sterker geworden. Althans daar waar er voor gekozen is om de specifieke halfnatuurlijke levensgemeenschappen van weleer in stand te houden. Door voedselverrijking - op zich al een verstoring - wordt de vorming van een viltige strooisellaag en vergrassing bevorderd, en dat betekent het eind van voedselarme ecosystemen. Door periodiek kleine stukken te plaggen, blijven heidevegetaties open en gevarieerd. Soortenarme, minder gestructureerde droge heide wordt tegenwoordig vaak grootschaliger geplagd met speciaal ontwikkelde plagmachines.
Archeologen zijn doorgaans niet blij met het afplaggen van heide, omdat het schade kan toebrengen aan archeologische vindplaatsen.