Dagschool voor geïntegreerd theoretisch-praktisch technisch beroepsonderwijs.
Het technisch vakonderwijs werd opgericht en in stand gehouden door particuliere organisaties. In de zomer van 1889 namen de werkliedenverenigingen van Assen, Meppel en Hoogeveen het initiatief het ontwikkelen van technisch vakonderwijs voor de arbeiders in Drenthe te bespreken. Een commissie uit deze verenigingen onderzocht de mogelijkheden en kwam in 1891 met het voorstel een ambachtsschool te vestigen in Hoogeveen, vanwege de centrale ligging van deze plaats en de goede bereikbaarheid per spoor. Een school bleek echter financieel niet haalbaar. De commissie werd met een aantal deskundigen uitgebreid en groeide uit tot de Vereniging tot Bevordering van het Ambachtsonderwijs in Drenthe, met afdelingen in diverse plaatsen. Deze stelde voor, in afwachting van dagambachtsscholen, als tussenoplossing de vakopleiding aan arbeiders te verbeteren door middel van het leerlingstelsel. In de opvatting van de vereniging moesten leerlingstelsel en ambachtsschool uiteindelijk als volwaardige opleidingen naast elkaar bestaan.
Na intensieve besprekingen met de onderwijsinspectie ging in 1903 de eerste Drentse ambachtsschool in Assen van start. De plannen in Hoogeveen liepen ernstige vertraging op vanwege een politieke controverse tussen de liberalen en de anti-revolutionairen. Uiteindelijk kwam hier in 1907 een ambachtsschool tot stand. Er volgden tot 1920 nog ambachtsscholen in Emmen en Meppel.
De scholen kenden drie opleidingsrichtingen, namelijk timmeren, smeden en verven. Voor andere beroepsgroepen, zoals meubelmakers en metselaars, bood de Asser ambachtsschool de mogelijkheid avondonderwijs te volgen. In Assen en Emmen was in 1910 ook het vak machinebankwerken in het curriculum opgenomen. In Assen bezochten in dat jaar 44 leerlingen de school, in Emmen waren dat er 43 en in Hoogeveen telde de ambachtsschool dertig leerlingen. Niet alle patroons steunden het ambachtsonderwijs vanaf het begin omdat ze meenden dat de praktijk van het vak niet in de school geleerd kon worden. Ze vreesden dat de oud-leerlingen van de ambachtsschool eigenwijs en lui zouden zijn en ze verzekerden dat ze nooit een werknemer van de 'timmeracademie' in dienst zouden nemen. Ze lieten hun weerstand echter al snel varen en stuurden ook hun eigen zoons naar de ambachtsschool. Dit resultaat was ongetwijfeld mede te danken aan de inspanningen van de schooldirecteur van Assen, die patroons persoonlijk bezocht of hen op de school uitnodigde om het onderwijs te beoordelen.
De contacten tussen school en bedrijfsleven bleven belangrijk teneinde een goede wisselwerking tussen school en praktijk te waarborgen. De nijverheidsonderwijswet van 1921 bracht de eerste wettelijke regeling voor het technisch onderwijs en leidde tot overheidssubsidiëring, maar de noodzaak tot bezuinigingen maakte een verdere uitbreiding van dit onderwijstype al spoedig moeilijk. Pas in 1933 werd de vijfde Drentse ambachtsschool in Coevorden geopend.
Na WO II breidde het technisch onderwijs zich als gevolg van het industrialisatiebeleid snel uit. Er kwamen scholen in Beilen en Klazienaveen. Na 1945 ging de verzuiling een rol spelen met de oprichting van christelijke technische scholen in Smilde, Emmen en Hoogeveen en een rooms-katholieke school in Emmen. In 1960 bezat Drenthe elf technische scholen met opleidingen voor timmeren, metaalbewerken, schilderen, elektrotechniek, autoherstellen, koper-, lood- en zinkwerken en het bakkerijvak. Het curriculum onderging na de oorlog onder invloed van de toenemende industrialisatie een verandering waarbij het beroepsgerichte en vaktechnische aspect naar de achtergrond verschoof en algemene vorming en persoonlijke ontwikkeling centraal kwamen te staan.
Met de verschuiving in doelstelling en onderwijsprogramma in de richting van toenemende veralgemenisering veranderde ook de naam van de opleiding. In 1949 werd de naam ambachtsschool gewijzigd in lagere technische school. [Van Hemmen]