Lat.: Juniperus communis; ook: Damberen, Dankber, Bambeer, Waggel, Palm, Heidewachter
Karakteristieke, sterk stekelige conifeer uit de Cipresfamilie.
De Jeneverbes is zonder twijfel een van de meest kenmerkende struiken van het Drentse heidelandschap. Op veel plaatsen, zoals in het Lheebroekerzand, de Palms bij Meppen, het Balinger- en Mantingerzand, het Drouwenerzand, de Odoornerdennen en de Zeegserduinen vormt de Jeneverbes dichte, soms ondoordringbare struwelen. In veel boswachterijen en andere tijdens de ontginning aangelegde bossen staan her en der nog door lichtgebrek verkommerende struiken.
De Jeneverbes kreeg de kans om tot dichte struwelen uit te groeien na een periode van overbeweiding aan het einde van de 19e eeuw. Hierdoor ging de dekzandlaag stuiven en ontstond een prima kiembed voor Jeneverbessen. Toen kort daarop de begrazing vrij snel tot stilstand kwam vanwege de uitvinding van de kunstmest, kregen de kiemplanten de kans om door te groeien.
Tegenwoordig worden slechts zelden nog kiemplanten van Jeneverbes gevonden, waarschijnlijk vanwege het ontbreken van geschikte kiembedden. Zeer waarschijnlijk speelt ook verzuring een rol bij het achterwege blijven van verjonging.
Jeneverbesstruiken komen voor in drie typen: platte, liggende struiken, slanke zuilvormige exemplaren en een tussenvorm, die een meer ronde vorm vertoont. In en rond jeneverbesstruwelen groeien opmerkelijk veel soorten planten, waaronder een aantal planten die niet vaak in het heidemilieu voorkomen, zoals Bitterzoet, Wilgenroosje en vlier. Dit wordt veroorzaakt door de snelle vertering van naaldenstrooisel waardoor stikstof vrijkomt. Tevens groeien er soms bijzondere soorten onder Jeneverbessen, zoals wolfsklauwsoorten en Dennen-orchis. De bessen van de jeneverbes worden gebruikt bij de bereiding van sterke drank en in gerechten als zuurkool. Het hout is geschikt voor het maken van kleine ornamenten zoals kandelaars en kunstvoorwerpen.