Het is 1942 op Ambon, tijdens de Japanse bezetting in de Tweede Wereldoorlog. De vijfjarige Fransien ziet haar opa uit een zelfgemaakte loopgraaf bij hun huis kruipen. Het schieten is net opgehouden. Een Japanner ziet hem en slaat hem met de kolf van zijn geweer tegen het hoofd. “Hij was op slag dood.”
Het is de vroegste herinnering van Fransien Werkhoven-Jansen, nu 83 jaar oud. Ze weet verder weinig meer over Ambon. Het gezin Jansen – moeder Cornelia en zes kinderen – was daar vanwege het KNIL-verlof van vader Piet Jacob. Het gezin verhuisde vaak omdat vader regelmatig naar een andere legerplaats moest.
Als Fransien dertien is gaat het gezin, dat nu drie jongens en vijf meisjes telt, alweer op weg. Dit keer met 922 anderen op de boot Atlantis richting Nieuw Guinea. Tenminste, dat dacht Fransien. “Ik hoorde op de boot pas dat we vanuit Surabaya richting Nederland zouden gaan.” Ze weet nog dat ze op het laagste van de vier dekken zat en stiekem meekeek bij de begrafenis van een mevrouw die onderweg overleden was. De vrouw krijgt een zeemansgraf in de Golf van Biskaje.
Op 23 maart 1951 komen ze in Rotterdam aan en na registratie en eten gaat de familie door naar Schattenberg. Het is elf uur ’s nachts, donker en koud als ze het lege kamp aankomen. Ook barak 5 kamer 14 is leeg. Fransien slaapt op een bultzak, een met stro gevuld matras. Gelukkig wordt er centraal gestookt vanuit het Ketelhuis. “Ik vond het maar eng, het werd vroeg donker, we woonden tussen de bomen in en het was stil.”
Maar de ochtend erna was het feest voor de kinderen: het sneeuwde! Fransien en haar vrienden hadden in Indië weleens sneeuw gespeeld – dan raspten ze ijs en strooiden het vanaf het dak naar beneden. Nu konden ze in echte sneeuw spelen, sommigen zelfs op blote voeten. Ze vonden het niet eens erg dat het koud was.
Alle rechten voorbehouden