logo Geheugen van Drenthe

Locatiedossiers

Finie Couzijn

Het huis was voor mijn gevoel veel te groot. Ik was altijd bang in het donker.

"No More Fears of Flying" - "Ik ben ben niet bang meer."
Finie Couzijn – Hollandia, 1952

Mijn vroegste herinneringen zijn die van Schattenberg, waar we een grote woning hadden op nummer 206a. Ik herinner me dat dokter Da Costa bij ons in huis was, misschien bij zo’n stille tocht op 4 of 5 mei. Het huis staat net buiten het kampterrein, dichtbij het ziekenhuis (barak 3) en barak 4 met de grote speeltuin waar we op uitkeken. Met onze buren, de familie Huizer op 205a en ook de familie Langgras op 205b, hadden wij het meest contact. We gingen dan achterlangs door de tuinen erheen. De familie van Wieringhen-Borski woonde op nr 204a. Na ons kwam de familie De Jonge op 206a te wonen.

Het huis was voor mijn gevoel veel te groot. Ik was altijd bang in het donker. Ik had eens een enge film gezien met een gat in de vloer, bij een trap. Zo’n trap hadden wij ook. Die trede met een luikje sloeg ik altijd voer. Ik heb een 12 jaar oudere broer, Alphons. Hij plaagde me vaak en joeg me op een keer de schrik op het lijf door van onder de trap mijn voet te pakken. Ik schrok me dood…

Ja , en dan het mystieke, goena-goena en geloof in spoken waarover ik ook van mijn tantes en familie hoorde. Mijn vader had het over de joodse mensen die in het kamp overleden zijn.bIk was altijd alleen, speelde voor het huis aan een lange straat. Die ging de ene kant op naar de bushalte van Harmanni en de andere kant op richting het bos langs een gedenkmonument van geëxecuteerde verzetsstrijders.
Verder op kom je langs een meertje, een ven en nog verder bij boer Tollenaar. Volgens mij hebben we daar onze herdershond ‘Arno’ vandaan.

Mijn vader was altijd weg en als hij er was nam hij ons wel eens mee op fietstochten in de omgeving, naar een vennetje richting Amen, het Paradijs. Ik ging af en toe ook met hem mee het kamp in, zag een film in de Schouwburg, Rin Tin Tin, over een herdershond.
Mijn vader was altijd bezig, een manusje van alles, speelde piano, repareerde horloges, maakte klokken, lampen, alles selfmade. Hij was ook een foto gek, hij had een donkere kamer achter in het huis en maakte veel foto's van ons en van het leven in het kamp, maar ook films. Hij was altijd voor de familie bezig. Dat was zo op Java, in Nieuw Guinea en toen ook in Schattenberg. Mijn vader zei altijd: “Ik heb je baby-kleren bij elkaar gespeeld”. Hij speelde piano in een band in Nieuw Guinea. In Nieuw Guinea was hij Hoofd Commies A. In Schattenberg was hij teruggezet naar administratief ambtenaar C2, 6 rangen lager. Dat was zijn grote teleurstelling. Hij had op Java Javaanse taal & cultuur gestudeerd en werkte later bij de NEFIS (Netherlands Forces Intelligence Service). In Schattenberg werkte hij op het Administratie-kantoor voor de Genie en buiten zijn werk hielp hij ook de Ambonezen in het kamp.
Mijn vader sprak vloeiend Maleis, maar ook Javaans en Soedanees en hij kon goed met Molukkers omgaan.

De keren dat ik met hem meeging het kamp in, staan me nog altijd bij. Mijn vader had goed contact met de ooms en tantes. Ik weet het nog heel goed, ik kreeg altijd een aai van een oom of liefkozend een of ander lekkers toegestopt van een tante, koekjes, snoep.
Hij ging ook regelmatig naar de kazerne in Assen om fotografie les te geven, hij was altijd veel weg.

Mijn broer Alfons deed aan fitness. In Schattenberg ging hij met de Harmanni met Rob Langgras naar de HBS. Hij speelde vaak muziek (gitaar) met Rob Langgras (clarinet). Ik luisterde toen vaak naar Les Paul & Mary Ford (Vaya Con Dios, Tennessee Waltz ), Harry James (trompettist) op een 78 toeren platenspeler. Mijn vader had er een platenwisselaar op gemaakt van multiplex.

Mijn moeder was er altijd. Zij vond het geen leuke tijd in Schattenberg, ze sprak de taal ook niet. Ze leefde teruggetrokken en had sporadische contacten met de Ambonezen. In Indië had ze een beschermd leven, daar ging ze niet om met de lokale bevolking, hoogstens met Indische mensen.

Ze ging alleen het kamp in om boodschappen te doen bij Jan Wold de kruidenier, of de visboer. De groenteman (Dolfing), de slager (Koeling) en andere verkopers (bakker) kwamen ook aan huis, zodat we daar onze boodschappen deden. Of bij de kruidenier Datema in Hooghalen. We kwamen ook eens bij zo'n winkeltje (Toko Tjinta Maluku), met veel textiel, kleren. Ja, mijn moeder kocht daar dan kleren voor me. Ik herinner me een pyjama.

Nog altijd denk ik aan dat weggetje voor ons huis, waar ik heb leren fietsen tegenover de speeltuin bij barak 4. De weg bestond uit zand verhard met grijze en zwarte batterijresten uit de joodse tijd. Vroeger liep er een spoorlijn naast.
Op een keer kwam ik een Ambonees jongetje tegen dat met mij wilde spelen, ik verstond hem niet, hij mij misschien wel. Hij liep met me mee op. Opeens wees hij naar een opgedroogd stuk hondenpoep, zo'n witgele drol. Hij pakte die en verkruimelde dat in zijn hand. Ik fietste verschrikt naar huis en vertelde het mijn moeder.
Vol afgrijzen verbood ze me ooit nog zulke spelletjes te spelen, terwijl ik niet eens iets gedaan had! Ik zie het nog steeds voor me.

In 1960 kon mijn vader na herhaaldelijk verzoek weer in Nieuw Guinea werken bij de Genie van de Marine. Hij deed dat voor de toekomst van het gezin. Mijn moeder, mijn broer en ik bleven in Schattenberg. Mijn moeder is mijn gids, mijn alles. Een troost als ik bang was in het grote huis. Mijn vader mocht van haar naar Nieuw Guinea, maar alleen als wij dan naar Assen konden verhuizen. In Assen aan de Oosterhoutstraat 80 was alles anders. We kregen er TV en telefoon.

Mijn vader was in Nieuw Guinea en ik groeide op onder de bescherming van mijn moeder, misschien te veel bescherming.
Nu ben ik niet bang meer.

Nuenen, 28 aug 2020

Alle rechten voorbehouden

Geheugen van Drenthe maakt gebruik van Erfgoednet 3.0 een product van Vitec Memorix