Het is woensdag 16 mei 1951. Vanuit Surabaja in Indië vaart het schip de Somersetshire de haven van Amsterdam binnen. De reis duurde vijf weken met 560 opvarenden. Ze worden willekeurig gehuisvest in ruim negentig woonoorden, kloosters en pensions verspreid over het hele land, ook in de voormalige concentratie kampen Vught en Westerbork.
Mengelmoesje
Aan boord bevindt zich ook het jonge echtpaar Achmed Tan en de Indische Margaretha van Overwijk. De twee komen terecht in Schattenberg, samen met zo’n drieduizend anderen uit 550 gezinnen. Etnisch, religieus en politiek was de Molukse groep in Schattenberg een mengelmoesje. Het echtpaar Tan maakt deel uit van de dertig gezinnen, zo’n honderdvijftig personen, die moslim zijn.
Niet lang na de aankomst in Schattenberg wordt Achmed Tan zowel de wereldlijke als de geestelijke leider (imam) van de Molukse moslims in Nederland. Hij komt op – ook landelijk – voor het welzijn van zijn geloofsgenoten.
Achmed Tan, geboren Mulud, was in 1922 in Ambon-stad geboren, maar zijn familie was afkomstig van het Noord-Molukse eiland Bacan. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, meldde Achmed zich voor de militaire dienst. Hij werd ingedeeld bij de artillerie in Ambon. Daar blonk de jonge officier uit: hij was zeer vooruitstrevend en doortastend in zijn handelen en straalde charisma uit. Dat charisma bracht hij mee naar Nederland.
In de beginjaren komen in het kamp regelmatig pesterijen en ook vechtpartijen voor tussen christenen en moslims, na een aanvankelijk vreedzaam samenleven. De moslims zijn herkenbaar, zeker als de mannen een sarong dragen en een songko, het traditionele moslimhoofddeksel. Op weg naar de moskee zijn ze extra herkenbaar en worden ze regelmatig gehoond met woorden als ‘orang Soekarno’ (Soekarno-mensen), als zouden ze allemaal pro-Indonesisch zijn.
Zondebok
Zaterdag 19 december 1953 komen de pesterijen tot een climax. Als de moslims naar de keuken gaan om eten te halen in de gezamenlijke gaarkeuken, zien ze dat de opscheplepel die in de soep met varkensvlees zit, opzettelijk voor de rijst wordt gebruikt. De vlam slaat in de pan en er breken gevechten uit. Twee dagen later worden Achmed Tan en zijn vrouw verbannen naar het kamp Duinoord (Groede) in Zeeuws-Vlaanderen, 370 kilometer ver van Schattenberg. Hij krijgt een verbod om Schattenberg nog binnen te komen. Tan zou een ongunstige invloed hebben op de verhoudingen binnen het kamp en wordt de zondebok.
Vanuit Zeeland zit Tan echter niet stil. Zijn verbanning betekent niet het einde van zijn inzet voor zijn geloofsgenoten in Schattenberg. Die willen het kamp, door de pesterijen, het liefst zo snel mogelijk verlaten. Toevallig komt dan barakkenkamp Wyldemerck in Friesland vrij, waar eerst Indische Nederlanders hadden gewoond. Tan spoedt zich er meteen heen om voorbereidingen te treffen. Eindelijk worden zijn inspanningen beloond. De Molukse moslims krijgen een eigen woonoord.
Nog één keer zou Achmed Tan in Schattenberg terugkeren. Bij de Lebaran (het Suikerfeest) van 3 juni 1954 vraagt en krijgt Tan, mede op voordracht van de kampraad van Schattenberg, toestemming om de viering daar te doen. Zijn rol en leiderschap worden weer bevestigd.
Op zaterdag 14 juli 1956, ruim anderhalf jaar nadat de eerste bewoners naar Wyldemerck zijn gekomen, wordt de eerste Molukse moskee in Nederland officieel geopend onder grote landelijke belangstelling. Lang heeft Achmed Tan niet gebruik kunnen maken van de moskee, want na een kort ziekbed overlijdt hij onverwachts op 22 maart 1957 in het ziekenhuis te Sneek. Hij wordt slechts 37 jaar.
Alle rechten voorbehouden