(Amsterdam 1796 - Buiksloot 1888) Provinciaal archivaris, historisch publicist.
Vanaf 1808 werkzaam in Meppel als kantoorbediende, ongetwijfeld dankzij de familierelaties van zijn moeder, vanaf 1826 bij het provinciaal bestuur, vanaf 1827 als archivist en indexmaker. Als bijzondere opdracht kreeg hij de inventarisatie van de oude statenarchieven, waartoe in 1826 bij Koninklijk Besluit opdracht was gegeven. Met de daarmee opgedane kennis schreef hij ondanks een gebrek aan vooropleiding (hij was autodidact) de belangrijkste historische boeken uit die eeuw, De voormalige kloosters in Drenthe geschiedkundig beschouwd (1835) en Geschiedkundig Overzigt van de besturen, die vóór de herstelling van Nederland in 1814 elkander in Drenthe zijn opgevolgd (1838-1850; 5 delen). Daarnaast publiceerde hij nog enkele boeken en talrijke tijdschriftartikelen. Per 1845 werd hij officieel tot provinciaal archivarius benoemd.
Vanaf de jaren '40 assisteerde hij de Leidse archeologen Reuvens en Janssen bij hun opgravingen in Drenthe, en beheerde hij ook de vondsten, die in 1854 in het Provinciaal museum werden opgenomen. Financieel zat hij voortdurend aan de grond, ondanks een behoorlijk salaris en de bijverdiensten uit zijn publicaties. In 1857 was hij daardoor niet meer in staat zijn werk te doen, wat tot zijn ontslag leidde. Kort daarop vertrok hij naar Amsterdam.