Lengte-, vlakte- en inhoudsmaten kenden in vroeger eeuwen een grote verscheidenheid. Eenheid kwam er in Nederland in 1820 door de invoering van het 'Nederlandsch Metriek Stelsel' dat gebaseerd was op het Franse metrieke stelsel, maar Nederlandse namen voor de meeteenheden gebruikte. Vanaf 1870 gold een internationale metrieke terminologie, die ook nu nog gehanteerd wordt.
- Lengtematen: Vóór 1820 was de roede de meet-eenheid. Binnen Drenthe kende de roede echter twee lengtes: 14 voeten (ofwel Groninger maat; 4,1 meter) en 16 voeten (Steenwijker maat, gebruikt in zuidwest-Drenthe; 4,7 meter). De hieraan ten grondslag liggende voet was overal dezelfde (0,294 meter) en werd waar nodig verdeeld in meestal 12 duim.
Voor het meten van textiel werd de el gebruikt. Ook hiervan waren twee maten: de Groninger maat (0,669 meter) en de Zwolse maat (vooral in Zuidwest-Drenthe gebruikt; 0,687 meter).
Na de invoering van het metrieke stelsel in 1820 waren de lengtematen: de Nederlandse mijl (kilometer), roede (10 meter), el (meter), palm (decimeter), duim (centimeter), streep (millimeter).
- Vlaktematen: Deze werden vóór 1820 uitgedrukt in mudden, schepels of schatten en spinten. Het waren maten die oorspronkelijk de voor bouwland benodigde hoeveelheden zaaizaad aangaven.
Een mudde was verdeeld in vier schepels of schatten, een schepel of schat weer in vier spinten. In de 17e eeuw werd de mudde gerekend voor 160 (vierkante) roeden, maar in Zuidwest-Drenthe voor 2131/2 (vierkante) roeden.
Minder vaak werd de morgen als vlaktemaat gebruikt. De morgen Groninger maat werd gerekend voor 600 vierkante roeden, de morgen Steenwijker maat voor 9 Steenwijker schepel. 1 vierkante roede Groninger maat = 16,94 m2 1 mud = 0,2710 hectare 1 schepel = 0,0678 hectare 1 spint = 0,0169 hectare 1 morgen = 1,0164 hectare 1 vierkante roede Steenwijker maat = 22,13 m2 1 mud = 0,3614 hectare 1 schepel = 0,0903 hectare 1 spint = 0,0225 hectare 1 morgen = 0,8127 hectare
Hooi- en weilanden werden gemeten met het begrip dagmaat of dagwerk: oorspronkelijk de oppervlakte hooiland die een man in een dag kon maaien. De dagmaat was in heel Drenthe 400 vierkante roeden (0,6776 hectare). Na 1820 werden de metrieke vlaktematen de Nederlandse bunder (1 hectare), roede (1 are) en el (centiare).
In de veenderij werden aparte maten gebruikt, die zelfs per bedrijf of per streek konden verschillen. Op sommige plaatsen werd gemeten met de veenroede, op andere met de stok, echter beide als onderdeel van een dagwerk. De inhoud van een dagwerk was niet overal gelijk. In de Oostermoerse venen was een dagwerk 22 vierkante veenroeden ofwel 9856 turven, in de Smilder venen was een dagwerk 40 stokken of 12.800 turven, in Hoogeveen en omgeving was een dagwerk 45 stokken of 12.960 turven. - Inhoudsmaten: Doordat de te meten waren hun eigen maat hadden, was het aantal inhoudsmaten vóór 1820 groot. Droge waren, zoals granen, werden gemeten met de ronde maat, maar deze kon een verschillende inhoud hebben: de Zwolse maat (in Zuid- en West-Drenthe; 25 mud), de Groninger maat (in het grootste deel van Drenthe; 33 mud), de Steenwijker maat (in zuidwest-Drenthe; 24 mud) en de oude Drentse maat (in midden-Drenthe, 14 in plaats van 16 Groninger spinten). Het mud was 120,4 liter Zwolse maat, 91,2 liter Groninger maat en 125,4 liter Steenwijker maat. De mud of zak werd onderverdeeld in 4 schepel, 16 spint, 64 vierendeel en 256 kop.
Bij de 'natte waren' was de belangrijkste maat de kroes, waarvan er 120 in een vat of ton gaan (volgens de Groninger maat), en de kan, waarvan er 90 in een ton gaan. Voor wijnen werd gebruik gemaakt van vaten, oxhoofden, amen en ankers. 1 ton = ca. 155 liter 1 kroes = ca. 1,25 liter 1 kan = ca. 1,7 liter 1 wijnvat = 931 liter 1 oxhoofd = 233 liter 1 aam = 155 liter 1 anker = 38 liter 1 stoop = 2,4 liter Na 1820 waren de maten voor het meten van droge waren de Nederlandse mud (100 liter), schepel (10 liter), kop (1 liter) en maatje (1 deciliter). [Brood]