Huurboer of pachtboer.
Rond het midden van de 17e eeuw pachtte ruim een derde van de Drentse boeren het bedrijf waarop hij zijn bestaan had. In de meeste gevallen was de eigenaar (ook wel 'heerschap' genoemd) een andere (grote) boer. In een kleiner aantal gevallen huurde een meier zijn bedrijf van de Landschap (het ging dan om voormalig geestelijk bezit) of van de (Drentse, Groningse of Overijsselse) landadel. Er bestond geen grote afstand tussen eigenaren en pachters. Sommige meierboeren behoorden zelfs tot eigenerfde geslachten. Vaak traden meiers van eigenerfde boerderijen namens de eigenaren op bij vergaderingen van de buren, als de eigenaar in een ander buurschap woonde. Meiers mochten niet als keurnoot optreden en ook niet als volmacht op ding of goorsprake. Evenmin konden zij als volmacht op de landsdag compareren.
Vaak was er sprake van langdurige meierschappen per erf, soms meerdere generaties. In het geval een meierplaats door een nieuwe huurboer betrokken werd, vond de verwisseling doorgaans plaats rond 1 mei en vormde volgens Tiesing een van de meest opvallende gebeurtenissen in het dorpsleven. 'De nieuwe meier kwam soms uit een dorp of gehucht, dat 3 of 4 uren ver weg lag. Het was in Drenthe overal gewoonte, dat hij door de boeren van zijn nieuwe woonplaats werd ingehaald. ... Zoodra een vertrekkende meier om 12 uur het huis verlaten had, werd het geheele huis door dorpsmeisjes grondig schoongemaakt. ... Het werk omvatte het schoonmaken van de vloer en zoldering, het wasschen van de glazen en van de deuren, uit de bedsteden werd het stroo weggehaald, de beddeplanken gereinigd, de muren met gips gewit, daarna nieuw beddestroo bij de buren gehaald, etc. Op rekening van de nieuwe huurder werd ook wel een glaasje gedronken'.